ZO week 2 Flashcards

1
Q

wat wordt bedoeld met incidentie?

A

Aantal nieuwe gevallen van een ziekte in een omschreven bevolking per tijdseenheid. De incidentie wordt bij kanker doorgaans uitgedrukt in het aantal nieuwe gevallen per 100.000 of 1.000.000 personen per jaar, of te wel persoonsjaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is sterfte?

A

Incidentie van overlijden, met kanker als oorzaak of als onderliggend lijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is prevalentie?

A

Het aantal ziektegevallen dat in een omschreven bevolking op een bepaald moment of in een tijdseenheid aanwezig is. De prevalentie wordt berekend per 100, 1000, 100.000 of 1.000.000 personen. Het is een proportie, ofwel een percentage of promillage.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe kan de prevalentie hoog zijn terwijl de incidentie laag is?

A

de overleving is lang dus mensen blijven lang leven met de ziekte en weinig nieuwe gevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe kan de prevalentie laag zijn terwijl de incidentie hoog is?

A

overlevingskansen zijn laag dus mensen overlijden snel en veel mensen krijgen de ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarom maak je een splitsing tussen leeftijd en geslacht?

A
  • geslacht omdat het een optelsom is bij longkanker is de trend bij mannen dalend en bij vrouwen stijgend hierdoor lijkt die gestabiliseerd.
  • leeftijd omdat sommige kankersoorten op jongere leeftijd ontstaan (schildklier) en andere op oudere leeftijd (longkanker)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waarom vindt standaardisatie plaats voor leeftijd?

A

tussen landen kan er een verschillende leeftijdsopbouw zijn. arme landen worden sws minder oud i.v.m. Nederlanders. daarom belangrijk om het leeftijdseffect weg te filteren als je de incidentie met elkaar wil vergelijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe past standaardisatie de ruwe incidentiecijfers aan?

A

voor arme landen met lage leeftijd wordt de incidentie hoger en voor rijke landen wordt de incidentie lager dus het gaat meer naar elkaar toe. echter blijven er grote verschillen doordat omgevingsfactoren ook een belangrijke rol hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het cumulatieve risico?

A

risico op het ontwikkelen van kanker voor een bepaalde leeftijd. als iemand stopt met roken blijft dit stijgen omdat er weefselschade is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is BaP?

A

carcinogene stof in sigaretten rook dit wordt omgezet naar BPDE.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat doet BPDE?

A

heeft de neiging om aan DNA te binden (adduct als het is gebonden). deze adducten worden gevormd in alle celkernen die aan de rook zijn blootgesteld. dit kan door NER worden hersteld zo niet krijg je mutaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarom kan de een roken heel zijn leven en geen kanker krijgen terwijl de andere met een paar jaar al kanker oploopt?

A

doordat de snelheid en efficiëntie van DNA-herstelprocessen zijn anders tussen personen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke mutaties geeft BaP?

A

mutaties in G nucleotide waardoor dit adduct een A gaat inbouwen hierdoor krijg je een G -> T mutatie. tabaksrook geeft mutaties in het gehele genoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke fases van mitose zijn er?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hoe beoordeel je delende cellen na kleuring op componenten van chromosomen, spoelfiguur en cytoskelet?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de dynamische aspecten van delende celkweken?

A
17
Q

Tijdens welke mitosefase begint de cytokinese in deze cellen?

A

Wanneer je die definieert als een zichtbare insnoering van de cel, vindt dat plaats ergens rond de overgang van anafase naar telofase

18
Q

in welke weefsels vindt je niet 2x2 centriolen?

A

spier en zenuwweefsel

19
Q

aanwijzingen uit FA die laten zien dat er sprake is van erfelijk colorectaal carcinoom?

A
  • de ziekte komt voor bij meerdere eerstegraads familieleden
  • ziekte treedt op voor 50 jaar
  • multipele primaire colorectaal carcinomen in 1 patiënt
  • zowel colorectaal carcinoom als endometriumcarcinoom komen in 1 patiënt of 1 familie voor
20
Q

wat is het klinische beeld van FAP (familiaire adenomateuze polyposis)?

A
  • > 100 poliepen in de dikke darm
21
Q

waardoor wordt FAP veroorzaakt?

A

pathogene variant in het APC gen

22
Q

wat is het klinische beeld van Lynch syndroom?

A
  • <10 poliepen in de dikke darm
  • verhoogde kans op endometriumcarcinoom, ovariumcarcinoom en maagcarcinoom
23
Q

wat is het onderliggende proces van Lynch?

A

mismatch in repair genen als MSH2, MLH1 en MSH6.

24
Q

hoe kan je uit de familie anamnese FAP en lynch herkennen?

A

FAP en Lynch zijn beide autosomaal dominant. alle personen dragen dezelfde mutatie. men kan ook mozaïek zijn (= mutatie is niet in darm en bloed aanwezig en is ook niet ziek of aan te tonen maar mutatie is in andere cellen wel aanwezig)

25
Q

waardoor ontstaat het autosomaal recessieve FAP?

A

mutaties in het gen MYH op chromosoom 1p

26
Q

wat is incomplete penetrantie?

A

drager van de mutaties bij dominante aandoening maar ervaart er zelf geen klachten van