HC.6.6 - Systemische therapie; mechanisme, indicatie en evidence Flashcards

1
Q

wat is concominant?

A

samengaand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke soorten systemische therapie zijn er?

A
  • cytotoxische chemotherapie (cel-killers)
  • kankercel specifieke therapie: moleculaire middelen
  • hormonale therapie: kankercel specifieke behandeling (na bepalen aanwezigheid van de receptor)
  • immunotherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is level 1 evidence?

A

hoogste vorm van bewijs gebaseerd op systematische review of tenminste 2 onafhankelijke onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wanneer kan je van curatie spreken?

A

als de tumor in 5 jaar tijd nog steeds niet is terug gekomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de doelstelling van een (cytotoxische) behandeling?

A

zorgen dat een tumor niet meer is te zien bij beeldvormend onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is synergie?

A

versterken dus 1+1 =3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn soorten cytotoxische middelen?

A
  • alkyleerders
  • platinaverbindingen (cisplatine en oxaliplatine)
  • topoisomerase remmers (I enkelstrengs breuk = topotecan en ironotecan) (II dubbelstrengs breuk = doxorubicine en etoposide)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de therapeutische index?

A

de verhouding tussen de laagst effectieve dosering en de hoogst toxische dosering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de bijwerkingen van cytotoxische middelen op korte termijn?

A

snel delende weefsels (beenmerg, maag-darmslijmvlies en haren) dus haaruitval, misselijkheid en braken. effecten zijn reversibel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de bijwerkingen van cytotoxische middelen op lange termijn?

A

in de hartspier, longen, nieren, lever, fertiliteit en het zenuwstelsel. effecten zijn vaak blijvend er kunnen ook secundaire tumoren ontstaat en je kan dood gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn moleculaire middelen?

A

Mab’s (monoclonal antibodies) en Nib’s deze grijpen aan op de celmembraan receptoren dus de transmembraan receptor en ligand van de tumorcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is het verschil tussen Mab’s en Nib’s?

A

Mab = extracellulair en infuus
Nib = intracellualire en pillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe kun je de angiogenese remmen met moleculaire middelen?

A

Mab’s en Nibs grijpen aan op de endotheelcel en dan de transmembraanreceptor en ligand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke tumoren behandelen we met hormonen?

A

mammacarcinoom en prostaatcarcinoom. voordat de therapie gestart kan worden moet eerst een specifieke receptor worden aangetoond. het heeft weinig bijwerkingen en geeft uitstel van chemo)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is het doel van immunotherapie?

A

de blokkade door de tumorcelllen op te heffen en om het immuunsysteem dus te reactiveren. ingezet als palliatieve en adjuvante setting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly