Hoofdstuk 7 Flashcards
1
Q
chipolata sausage
A
dun worstje om te bakken
2
Q
mince
A
gehakt
3
Q
stewing steak
A
stooflappen
4
Q
lean
A
mager (van vlees)
5
Q
to slim
A
afslanken
6
Q
to disagree
A
oneens zijn met
7
Q
to run in the family
A
in de familie voorkomen
8
Q
it’s no joke
A
het is geen grap
9
Q
mincemeat
A
zoete vulling van appels, rozijnen voor gebak
10
Q
bright and early
A
vroeg op
11
Q
lettuce
A
sla
12
Q
cucumber
A
komkommer
13
Q
leek
A
prei
14
Q
orange
A
sinasappel
15
Q
tangerine
A
mandarijn
16
Q
to squeeze
A
uitpersen
17
Q
better make it..
A
maakt u er maar…van
18
Q
basil
A
basilicum
19
Q
sachet
A
zakje
20
Q
that’ll be all
A
dat is alles
21
Q
unless
A
tenzij
22
Q
to mash
A
puree van maken
23
Q
anything else
A
anders nog iets
24
Q
window
A
etalage
25
court shoes
pumps
26
high heels
hoge hakken
27
size 6 1/2
schoenmaat 39
28
to try on
passen
29
tight at the toes
te nauw in de tenen
30
to improve
verbeteren
31
they look great on you
ze staan je fantastisch
32
too wide at the heel
te wijd in de hiel
33
your best bet
uw beste keus
34
bet
gok
35
matching shoe polish
bijpassende schoensmeer
36
as you please
zoals u wilt
37
sales talk
verkooppraatje
38
to fall for
intrappen
39
fishmonger's
visboer
40
ironmonger's
ijzerhandel
41
chemist's
drogist
42
dispensing chemist's
apotheek
43
department store
warenhuis
44
off-licence
slijterij
45
in instalments
op afbetaling
46
downpayment
aanbetaling
47
shoplifting
winkeldiefstal
48
deposit
statiegeld
49
to let
verhuren, laten (to let/ let/ let)
50
hire
huren
51
to hire out
verhuren
52
to light
aansteken ( to light, lit, lit)
53
to quit
ophouden
54
to ring
opbellen (to ring, rang, rung)
55
to rise
stijgen/ opstaan (to rise, rose, risen
56
to lie (niet eerlijk)
liegen (to lie, lied, lied)
57
to lie (als je moe bent)
liggen (to lie, lay, lain)