Hoofdstuk 40 Flashcards
1
Q
prestatie
A
feat
2
Q
herbergen
A
to harbour
3
Q
kaste
A
caste
4
Q
wanhopig
A
desperately
5
Q
naar verhouding
A
comparatively
6
Q
rijk, welgesteld
A
well to do
7
Q
zelfstandig
A
in its own right
8
Q
waarderen
A
to appreciate
9
Q
prestatie
A
achievement
10
Q
verenigen
A
to unify
11
Q
veilig stellen
A
to safeguard
12
Q
terugkeren, herhalen
A
to recur
13
Q
gevecht
A
skirmish
14
Q
bloedbad, slachtpartij
A
massacre
15
Q
verkiezing
A
election
16
Q
eerlijk
A
fair
17
Q
knoeien met
A
to tamper with
18
Q
vroegere overheerser
A
former ruler
19
Q
onderscheiden
A
to distinguish
20
Q
uitroepen tot, verklaren
A
to declare