Hoofdstuk 13 Flashcards
family
gezin
twince
tweeling
to be close
goed met elkaar opschieten
classical
klassiek, typisch
sibling rivalry
rivaliteit tussen broer en zus
foster- brother
halfbroer
to bring up children, to raise children
kinderen opvoeden
in this day and age
in deze tijd
to have a baby
een kind krijgen
she didn’t have me, she got me
ze heeft me niet gebaard, maar gekregen
nuclear family
gezin
extendend family, relations
familie
foster-parent
pleegouder
foster-child
pleegkind
foster-brother
pleegbroer
stepmother
stiefmoeder
stepchild
stiefkind
half-brother
halfbroer
sibling
broer of zus
twins
tweeling
identical (twins)
eeneiig
paternal (twins)
twee-eiig
adoptive parent
adoptieouder
adopted child
adoptiekind
aunt
tante
uncle
oom
niece/ nephew
nicht/ neef
cousin
nicht/ neef
great- grandmother
overgroot moeder
mother-in-law
schoonmoeder
in-laws
schoonfamilie
old bore
zeurkous
acquaintance
kennis
casual acquaintance
oppervlakkige kennis
neighbour
buurman
distant relation
ver familielid
close relation
nabij familielid
bosomfriend
boezemfriend