de tijden Flashcards
in welke 3 tijden kun je onderverdelen?
present, past, future
toekomende tijd=
future
verleden tijd=
past
tegenwoordige tijd=
present
de present, past en future kunnen onderverdeeld in..
simple, continuous, perfect
voltooide tijd=
perfect
hobbys, feiten, gewoonten
present simple (I work, he works)
3e persoon + s
present simple (I live, he lives)
als iets op dit moment aan de gang is
present continuous
to be+ ww+ ing vorm
present continuous
om een langer durende algemene activiteit aan te geven
present continuous
om een voornemen in de toekomst aan te geven
present continuous
ontkennende zin present Continuous
I am not/ you aren’t/ he isn’t
vragende zin present Continuous
am I…?/ Is he…?/ Are you…?
bevestigende zin present Continuous
I am working/ You are working/ He is working
to have + voltooid deelwoord
present perfect (I have worked)
iets is in verleden begonnen en duurt nog voort
Present Perfect
iets is in verleden gebeurd en resultaat nu merkbaar
Present Perfect
ontkennende zin Present Perfect
I haven’t worked/ he hasn’t worked
vragende zin Present Perfect
Have I worked?/ Has she worked
bevestigende zin Present Perfect
I have worked/ she has worked
have been + ww + ing vorm
Present Perfect Continuous
activiteit die in verleden is begonnen en nog steeds voortduurt
Present Perfect Continuous
bevestigende zin present Continuous
I have been working
ontkennende zin present Continuous
I haven’t been working/ she hasn’t been working
vragende zin present Continuous
Have I been working?/ Has he working?
in verleden gebeurd en nu klaar
Past Simple
bevestigende zin Past Simple
I worked
ontkennende zin Past Simple
I didn’t work
vragende zin Past Simple
Did I work?
verleden tijd van ‘to be’ +ww + ing vorm
Past Continuous ( I was/ You were/ he, she, it was/ we were
bevestigende zin Past Continuous
I was working/ you were working
ontkennende zin Past Continuous
I wasn’t working/ you weren’t working
vragende zin Past Continuous
Was I working?/ Were you working?
iets was op een bepaald moment in het verleden tijdje bezig
Past Continuous
iets was al gebeurd voor een ander moment in verleden
Past Perfect (Pluperfect)
Had + ww + ed
Past Perfect
bevestigende zin Past Perfect
I had worked
ontkennende zin Past Perfect
I hadn’t worked
vragende zin Past Perfect
Had I worked?
iets was in het verleden bezig toen er wat anders gebeurde
Past Perfect Continuous
had been +ww+ ing vorm
Past Perfect Continuous
bevestigende zin Past Perfect Cont.
I had been working
ontkennende zin Past Perfect Cont.
I hadn’t been working
vragende zin Past Perfect Cont.
Had I been working?
dat iets in de toekomst zal gebeuren
Future simple
Will/ Shall
Future simple
going to
Future simple
bevestigende zin Future Simple
I will work (shall alleen bij I and We)
ontkennende zin Future Simple
I won’t work/ I shan’t work
vragende zin Future Simple
Will I work?/ Shall I work?
dat iets in de toekomst een tijdje zal duren
Future Continuous
will/ shall + to be+ ww+ ing vorm
Future Continuous
bevestigende zin Future Continuous
I will be working
ontkennende zin Future Continuous
I won’t be working
vragende zin Future Continuous
Will I be working?
will/ shall have been + ww+ ing vorm
Future Perfect Continuous
bevestigende zin Future Perfect Cont.
I will have been working
ontkennende zin Future Perfect Cont.
I won’t have been working
vragende zin Future Perfect Cont.
Will I have been working?
Ik zal aan het werk geweest zijn
Future Perfect Continuous
Ik zal aan het werk zijn
Future Continuous
Ik zal werken
Future simple
Ik was aan het werken
Past Perfect Continuous
Ik had gewerkt
Past Perfect (Pluperfect)
Ik heb gewerkt
Present Perfect Simple
Ik ben aan het werken
Present Continuous
Ik werk
Present Simple
Ik was aan het werken
Past Continuous
Ik werkte
Past Simple
Ik ben aan het werken geweest
Present Perfect Continuous
Conditional
Als/ dan en je gebruikt: if
Conditional sentences
zin uit 2 delen: hoofdzin en zindeel met if. (als if in eerste zin staat gebruik je een komma. Anders geen komma)
Zero conditional
beide zinnnen in zelfde tijd zetten! Present simple. Voor wat: zaken die absoluut gebeuren, algemene waarheden of wettenschappelijke feiten.
First conditional
verschillende tijden in 2 zinnen. Present simple in de zin met if. Andere zin: will + een werkwoord. Voor wat: als het waarschijnlijk is dat iets NU of in Toekomst gaat gebeuren.
Second conditional
verschillende tijden in 2 zinnen. Past simple in de zin met if. Andere zin: would + werkwoord. Voor wat: als iets waarschijnlijk NIET gaat gebeuren nu of in toekomst.
Third conditional
verschillende tijden in 2 zinsdelen. Past Perfect in de zin van if. Andere zin: would have+ voltooid deelwoord. Voor wat: zaken die absoluut niet gebeurd zijn in verleden.
Welke vorm conditional? If it rains, you get wet.
Zero conditional (zaken die absoluut gebeuren) Beide zinnen Present simple.
Welke vorm conditional? If you prepare properly, you will pass the test.
First conditional (waarschijnlijk dat iets NU of in Toekomst gaat gebeuren) Present Simple en will+ werkwoord.
Welke vorm conditional? If I won the lottery, I would buy a car.
Second conditional (als iets waarschijnlijk NIET gaat gebeuren nu of in toekomst) Past simple en would+ werkwoord.
Welke vorm conditional? If you had prepared properly, you would have passed the test.
Third conditional (zaken die NIET gebeurd zijn in verleden) Past perfect en would have+ voltooid deelw.
als je iets voorspelt of belofte maakt gebruik je de vorm……
will (she will pass the test)….I think!
als je iets van plan bent….
to be going to (he’s going to live in……after he turns 18.