Hoofdstuk 36 Flashcards
1
Q
gunst
A
favour
2
Q
niet te hoeven doen
A
to beg off
3
Q
iets proveren te doen
A
to have a go at something
4
Q
bovenop
A
on top of
5
Q
opnieuw indelen
A
to rearrage
6
Q
werklast
A
workload
7
Q
verantwoordelijkheid
A
responsibility
8
Q
ergens mee overweg kunnen, het redden
A
to cope
9
Q
plaats van samenkomst/ van handeling
A
venue
10
Q
offertes aanvragen
A
to invite offers
11
Q
catering bedrijf
A
caterer
12
Q
onderhandelen
A
to negotiate
13
Q
busdienst tussen 2 plekken
A
shuttle
14
Q
afronden
A
to wrap up
15
Q
het belangrijkste
A
the main thing
16
Q
in de hand houden, in het oog houden
A
to keep on top of
17
Q
de vervelende gewoonte om
A
a nasty habit of
18
Q
inschrijven, abonnement
A
subscription