Hoofdstuk 30 Flashcards
dokterspraktijk, spreekuur, chirurgie
surgery
afspraak
appointment
noodgeval
emergency
mank lopen
to limp
terechtkomen
to land
schaafwond
graze
snijwond
cut
verrekken
to sprain
stevig verbinden
to tape
kneuzing, blauwe plek
bruise
kneuzing
contusion
lelijk
nasty
gapende wond
gash
hechting
stitch
hechten
to stitch
verbinden
to bandage
pleister
plaster
au
ouch
oei
oops
oef
phew
mmm
yum
bah
yuk
joehoe
Yoo-hoo
joepie
yippee
goh
wow
jonge jonge
dear oh dear
o ja?
oh?
ja ja
yeah, sure
nee he?
oh no!
gewricht
joint
ledemaat
limb
zeurende pijn
ache
stekende pijn
pain
ik voel me ziek
I feel ill
ik moet overgeven
I’m going to be sick
hebt u last van misselijkheid?
Do you feel any nausea?
hoe laat is het spreekuur?
What time is surgery?
ik ben geen vaste patient van u
I’m not one of your regular patients
een medisch onderzoek
a medical examination
arts
physician
huisarts
GP (general practitioner
arts (in tegenstelling tot universitaire doctorsgraad)
MD (medical doctor)
huisarts
family doctor
chirurg
surgeon
tandarts
dentist
fysiotherapeut
physiotherapist
psychiater
psychiatrist
de geest
psyche
poliklinische patient
out-patient
polikliniek
day hospital