H4 De psychofysiologie van werkstress Flashcards

1
Q

Een A&G-psycholoog

A
  • Een A&G-psycholoog probeert in kaart te brengen welke eigenschappen van een werksituatie leiden tot het ervaren van stress bij de werknemer
  • Stress huist in de omgeving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gezondheids- of klinisch psycholoog

A
  • Een gezondheids- of klinisch psycholoog houdt zich bezig met stress als subjectieve ervaring en hoe personen met stress omgaan; coping.
  • Stress is een subjectieve ervaring.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

psychofysioloog

A
  • Een psychofysioloog probeert meetbaar te maken wat er in het lichaam gebeurt wanneer mensen een gevoel van stress rapporteren.
  • Stress is een meetbaar lichamelijk effect.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

per persoon verschillend hoe sterk de fysiologische reacties

A
  • Andere factoren die meespelen bij het ervaren van stress zijn o.a.: leeftijd, erfelijkheid, fysieke conditie, lichaamsgewicht, voedingspatroon en sekseverschillen.
  • Fysiologische stressmetingen zijn vooral geschikt om de effecten van een verandering in stress binnen een bepaalde groep of persoon te kunnen vaststellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het stress-fysiologisch onderzoek zich op de vraag

A

hoe groot de lichamelijke reactie op een stresssituatie is.

Een sterk reagerend persoon belast zijn hart en vaten meer, en zou daarom een verhoogd risico hebben op complicaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een stressreactie is echter in principe adaptief.

A

Het duidt op een mobilisatie van het lichaam om aan een uitdaging het hoofd te kunnen bieden.
Adaptatie slaat om in schade als de mobilisatie chronisch wordt en daarmee voortduurt wanneer de uitdagende situatie allang verdwenen is.
• De effecten van stress blijken soms nog na (vele) dagen in het lichaam terug te vinden zijn in de vorm van overgevoeligheid van stress-regulerende hersendelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bloeddruk en stress

A

Werkstress in het algemeen, maar gebrek aan regelmogelijkheden in het bijzonder, is oorzakelijk verbonden met ongeveer een verdubbeling van het risico op hart- en vaatziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe kan stress op den duur kan leiden tot een hoge bloeddruk.

A

Het idee is dat herhaalde sterke reacties van de bloeddruk op stress op den duur het bloeddruksysteem zo kunnen ontregelen dat een blijvend hoge bloeddruk ontstaat. Dit staat bekend als de reactiviteitshypothese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

autonome zenuwstelsel

A

zenuwstelsel is te verdelen in een

  • sympathisch en
  • parasympathisch deel.

De sympathicus bestaat uit activerende zenuwen, de parasympathicus (nervus vagus) is het remmende deel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sympathisch systeem

A

Naast dat het nerveuze sympathische systeem dus bestaat uit zenuwen, is er ook een sympathisch hormonaal systeem, dat werkt via de stresshormonen adrenaline en noradrenaline.
Zowel de zenuwen als de hormonen hebben effect op de hartfunctie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

stresshormonen adrenaline en noradrenaline

A

tezamen de catecholaminen genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bloeddruk wordt bepaalt door

A

De hartactiviteit en de weerstand van het totale vaatbed bepalen samen de bloeddruk. De bloeddruk wordt uitgedrukt in de hoogte in millimeters van een kwikkolom (mmHg).
De piekdruk na de contractie van het hart is de systolische druk (bovendruk),
de laagste druk vlak voor de volgende contractie is de diastolische druk (onderdruk).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

werkstress eerder effect heeft op

A

Uit onderzoek blijkt dat werkstress eerder effect heeft op het hart dan op de bloedvaten, omdat er bij de systolische druk een verhoging te zien is en bij de diastolische druk bijna niet.

‘Overcommitment’ hangt niet samen met de bloeddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar een eventuele interventie zich op zou moeten richten qua bloeddruk?

A

Het is nog onduidelijk waar een eventuele interventie zich op zou moeten richten omdat slechts een deel van de hogere bloeddruk op het werk wordt verklaard door de invloed van werkstress, en dat bovendien nog alleen bij mannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

geschikte methode om werkstress te meten

A

Hartslagfrequentie is door de gevoeligheid van stress een zeer geschikte methode om werkstress te meten. Voor de gezondheid is van belang dat de stijging van de hartslag een stijging van de bloeddruk veroorzaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

autonome balans

A

De balans tussen het autonome zenuwstelsel, de sympathicus (versnellend) en de parasympathicus (remmend), is van belang voor de (cardiale) gezondheid.

17
Q

Sympathische activiteit

A

is de kern van de lichamelijke stressreactie. Een verhoogde sympathische (re)activiteit wordt geacht de schakel te zijn tussen stress en het risico op schade aan hart en vaten.

18
Q

(cardiale) gezondheid.

A
  • Het speelt een rol bij het door stress ontstaan van: hoge bloeddruk, progressie van atherosclerose, verhogen van de stolbaarheid van het bloed; trombose en bij het ontstaan van (fatale) hartritme-stoornissen.
  • Een gebrek aan parasympathische remming is risicoverhogend. Een verminderde activatie is gebleken een onafhankelijke voorspeller te zijn voor het ontwikkelen van een hoge bloeddruk.
  • Parasympathische activiteit verhoogt de elektrische stabiliteit van het hart en werkt daardoor beschermend tegen ritmestoornissen.
19
Q

hartslagfrequentie wordt bepaald door

A

de som van de invloeden van de sympathicus en de parasympathicus. In rust wordt het hart doorlopend geremd door de parasympaticus. De sterke van de parasympathicus blijkt samen te hangen met de schommeling van de hartfrequentie, zoals die wordt veroorzaakt door de ademhaling.
Bij inademen loopt de hartslag op en bij uitademen neemt de hartslag af.
Dit verschijnsel heet Respiratoire SinusAritmie (RSA).

20
Q

Hartslagvariabiliteit

A

bestaat uit golven van verschillende frequenties (zeer laag, laag en hoge tonen die gelijktijdig hoorbaar zijn). De sterkte van hartslagvariabiliteit wordt meestal apart aangegeven voor verschillende frequentiebanden:
• Die in de zeer lage frequentieband: (VLF: Very Low Frequency)
o De variabiliteit onder de 0,04 Hz
• Die in de lage frequentieband: (LF: Low Frequency)
o De variabiliteit rond de 0,1 Hz
o De band die overeenkomt met de variatie in bloeddruk
• Die in de hoge frequentieband: (HF: High Frequency)
o De variabiliteit tussen de 0,15-0,4 Hz
o De band die overeenkomt met de frequentie van ademhaling

21
Q

contractiesnelheid

A

De snelheid waarmee het hart samentrekt, de contractiesnelheid.
- neemt toe door sympathische prikkeling.

De sympathicus heeft weliswaar invloed op de hartslagfrequentie, maar die wordt ook door de parasympathicus beïnvloed. Daarnaast heeft het hart ook een zogenoemd intrinsiek ritme dat losstaat van de invloed van de beide zenuwen. De natuur heeft ons voor het bepalen van de sympathische activiteit een handje geholpen. Bij elke hartslag trekken de ventrikels (hartkamers) samen. Op de ventrikels komen alle sympathische zenuwen uit.

22
Q

impedantiecardiogram

A

een niet-invasieve methode om de contractiesnelheid van het hart te bepalen
• Er wordt een elektrisch veld in de borstkas gecreëerd door middel van een hoogfrequente wisselstroom, tussen de twee rugelektroden.
• De elektrische weerstand in dit veld varieert met de hoeveelheid bloed in de borstkas. Deze wordt gemeten door de weerstand tussen de twee ICG-elektroden op de voorkant van de borstkas. De weerstand is kleiner wanneer het hart gevuld is.
• Per slag kan de snelheid van de weerstandsverandering -impedantie in het geval van wisselstroom- worden bepaald en zo de contractiesnelheid van het hart, die indirect de invloed van de sympathicus weergeeft.
• De index die zo gemeten wordt heet de pre-ejectieperiode (PEP).
• Dit is de duur van de hartcontractie tussen de elektrische prikkel tot samentrekking -vlak voor de grote piek in het cardiogram- tot de uitstoot van bloed uit het hart begint- het openen van de kleppen naar de aorta.
• Hoe korter de PEP, hoe sterker de sympathische activiteit.

23
Q

werkstress, hartslag en autonome balans

A
  • Het chronische effect van werkstress lijkt meer in de bloeddruk te zitten, terwijl de hartslag meer de reactie op het dagelijks werk weergeeft.
  • De MSSD is een variant van de RSA.
  • De parasympathicus reflecteert -evenals de systolische druk- een meer chronisch werkstresseffect.
  • ‘Overcommitment’ laat een effect zien op de PEP en inspannings/beloningsdiscrepantie niet.

Vele studies rapporteren een verband tussen een verstoorde autonome balans (hoge sympathische en (vooral) lage parasympathische activiteit) en mortaliteit, algemeen en met risicofactoren voor hart- en vaatziekten: hoge bloeddruk, cholesterol en diabetes. Een lage RSA zou wel eens een gemeenschappelijke noemer kunnen zijn voor de relatie tussen werkstress en hart- en vaatziekten

24
Q

bij jongeren blijkt het adrenalineniveau

A

in het bloed samen het hangen met de hoogte van de bloedddruk

25
Q

Wanneer mensen onder stress staan,

A

, vinden we verhoogde concentraties van zowel adrenaline als noradrenaline (samen catecholaminen genoemd) in het bloed.
• Noradrenaline is voornamelijk afkomstig uit zenuwuiteinden, waar het als transmittersubstantie werkt.
• Reflecteert stress en spieractiviteit (minder geschikt als psychologische stressindex)
• Adrenaline is afkomstig uit het bijniermerg en heeft als primaire werking het mobiliseren van brandstoffen (glucose) die nodig zullen zijn bij een te ondernemen actie. Dit stresshormoon is dus eigenlijk een primair metabool hormoon dat de stofwisseling aanjaagt.
• Reflecteert mentale stress.

26
Q

reactie op een stressor meten

A

Vooral de afbraakproducten van catecholaminen komen in de urine terecht en kunnen daardoor via urinemonsters worden gemeten.
• Urinemonsters fungeren als een stapelmaat die de adrenerge activiteit weerspiegelt over de periode voorafgaand aan het nemen van het urinemonster.
• Bij de interpretatie moet goed rekening gehouden worden met andere stressfactoren.
• De catecholaminenproductie wordt vooral bepaald door de cyclus van lichamelijke en mentale activiteit.
• Catecholaminen is ’s nachts het laagst en bereikt zijn piek tussen 12.00 en 14.00 uur.

27
Q

mobilisatiehormoon

A
  • Adrenaline is een mobilisatiehormoon dat niet alleen vrijkomt bij negatieve gebeurtenissen, maar ook wanneer er gepresteerd wordt zonder dat dit als onaangenaam wordt ervaren
  • Uit verschillende studies blijkt dat vrouwen minder met adrenaline op stress reageren dan mannen
    Ook blijkt dat het interpreteren van de catecholaminen niveaus moeilijker is dan gedacht. Een laag niveau van adrenaline hoeft geen laag stressniveau te betekenen, maar kan duiden op gevoelens van uitputting en een vermindering van mobiliseerbaarheid.
    • Adrenaline is weliswaar consistent hoger tijdens werkperioden, maar deze verhoging hoeft niet te betekenen dat er werkstress wordt ervaren.
28
Q

Cortisol

A

speelt op enkele indirecte manieren een rol bij het risico op hart- en vaatziekten. Mensen die abnormaal veel cortisol afscheiden (Cushingsyndroom) hebben een sterk verhoogd risico op diabetes, hoge bloeddruk en een hartinfarct. Dit komt doordat cortisol de vethuishouding en de insuline/glucosebalans verstoort en een rol speelt bij de ontwikkeling van atherosclerose.
• Mechanismen zijn nog niet geheel duidelijk.
Verhoogde cortisolniveaus kunnen ook cognitieve functies (met name geheugen) nadelig beïnvloeden. Cortisol heeft vooral invloed op de hippocampus (limbisch systeem).
• De hippocampus speelt een rol in het zogenoemde declaratieve geheugen: het zich bewust herinneren van eerder geleerde feiten.
• Bij mensen die hebben blootgestaan aan traumatische stress, is een verkleining van de hippocampus geconstateerd. Voor een deel lijkt dit veroorzaakt door de neurale schade die hoge cortisolconcentraties kunnen aanrichten.

Cortisol vertoont een sterk dag-nachtritme, dat gekoppeld is aan de biologische klok. Kort na het begin van de slaap is de cortisolproductie het laagst. Vanaf ongeveer 04.00 uur neemt de productie sterk toe en bereikt zijn piek rond het ontwaken. Het daalt daarna gestaag in de loop van de dag, alleen onderbroken door lichte stijgingen na de maaltijd.

29
Q

functies cortisol

A

Wat betreft de stofwisseling is cortisol mobiliserend: het mobiliseert glucose en maakt vetzuren uit de vetdepots in het lichaam vrij ten behoeve van verbranding door spieren.
Ook werk het als katalysator voor adrenaline: zonder cortisol is adrenaline niet in staat zijn energiemobiliserende werking uit te oefenen.
Waar adrenaline een immuunmobiliserende werking heeft, werk cortisol juist remmend op het immuunsysteem.
Tevens werkt cortisol stressdempend op het niveau van de hersenen. In de hersenen remt cortisol de activerende werking van de neurotransmitter noradrenaline.

30
Q

afscheiding van cortisol

A
  • Het signaal voor de afscheiding van cortisol wordt gegeven door de hypothalamus, die het corticotropinrelease hormone (CRH) afscheidt. In reactie hierop scheidt de hypofyse het adrenocorticotroop hormoon (ACTH) af. Dit zet de bijnier aan tot afscheiding van cortisol.
  • Cortisol remt zijn eigen aanmaak door een negatieve feedback van cortisol naar de hypothalamus, hypofyse en hippocampus.
  • Dit stressregelsysteem noemen we de HPA-as (Hypothalamo-PituitaryAdrenal Axis).
31
Q

Cortisol Awaking Response (CAR):

A

het cortisol stijgt na het ontwaken gedurende ongeveer een half uur met 50 tot 100% om daarna weer snel af te nemen. Deze CAR zou de reactiviteit van de bijnierschors weerspiegelen en geeft een ander soort informatie over het functioneren van de HPA-as dan het cortisolniveau.
o Het cortisolniveau en de CAR geven ieder een ander aspect van het functioneren van de HPA-as.

32
Q

meten van cortisol

A

kan via speeksel worden gedaan.
De concentratie is het speeksel komt overeen met die in het bloed. De speekselmonster worden genomen door een persoon op een wattenbolletje te laten kauwen.
Wanneer men een dagcurve wil maken, zijn minimaal vier tot vijf monsters noodzakelijk: het eerste direct na het opstaan, het tweede vlak voor de lunch, het derde voor het avondeten en het laatste voor het slapengaan. Voor het bepalen van de CAR moet er na het monster direct na het ontwaken, na 30 minuten nog een monster worden genomen.

33
Q

werkstress en cortisol

A

Cortisol is het centrale stresshormoon als het gaat om aanpassing aan stress op de langere termijn. Uit onderzoek blijkt de relatie tussen werkstress en het niveau van cortisol onwaarschijnlijk. Van de CAR wordt wel gesuggereerd dat het een anticipatoire reactie is op de verwachte belasting van de (werk)dag.

Gezien het niet zo consistente verband tussen cortisol en werkstress, begint men er langzaam van overtuigd te raken dat cortisolniveau geen simpele en eenduidige stressmaat is. op acute stress reageert cortisol met een stijging. Wat er bij chronische stress te verwachten valt is onduidelijk. Waarschijnlijk zijn er stadia te onderscheiden. Aanvankelijk reageert het lichaam op stress met een verhoging, maar in de loop der tijd slaat dit om in het tegendeel. Mogelijk reflecteren verlaagde cortisolniveaus en verlaagde acute reactiviteit gevoelens van vermoeidheid of uitputting op langdurige stress. Zo kenmerkt het chronisch-vermoeidheidssyndroom zich in het algemeen ook door wat verlaagde cortisolniveaus.
Wanneer langdurige werkstress het cortisolniveau zou beïnvloeden, zou men in iedere geval afwijkingen moeten constateren bij mensen die aan werkstress ten onder zijn gegaan: een burn-out.