H12 Interventieonderzoek in organisaties Flashcards
Globaal zijn er twee interventiebenaderingen te onderscheiden om de gezondheid en welbevinden van mensen in organisaties te verbeteren:
- Individuele aanpak( leren omgaan met stress bijv)
- Organisatiegerichte aanpak (verbeteren van kwaliteit van werk/organisatie
Vaak vindt combinatie van beide plaats. Allereerst is interventieonderzoek nodig.
Interventieonderzoek
Interventieonderzoek maakt deel uit van cyclus waarvan ook verzamelen van gegevens en ontwerpen van interventies deel uit maken. Interventieonderzoek wijkt qua methodologie vaak af van academische onderzoeksvaardigheden.
Formele wetenschappen (wiskunde) bouwen stelsels van uitspraken die logisch consistent moeten zijn.
Empirisch-theoretische wetenschappen(psychologie) beschrijven en verklaren zintuiglijke, waarneembare aspecten en doen daar voorspellingen over. Ze volgen de empirische cyclus van theorie, hypothesen en toetsing.
Ontwerp- en interventiewetenschappen (technische wetenschappen, delen van de geneeskunde en organisatieadvieskunde) hebben als algemeen doel het ontwikkelen van kennis voor het ontwerpen en realiseren van artefacten e/o het verbeteren van bestaande entiteiten en processen. Het gaat hierbij om constructieproblemen of verbeterproblemen A&G-psychologie is deels empirisch-theoretisch, deels veranderkundig op verbeterproblemen gericht.
De wetenschapper zoekt m.b.v. de empirische cyclus naar wetmatigheden om waarneembare verschijnselen te beschrijven, verklaren en voorspellen.
ontwerpparadigma interventies
In de organisatieveranderkunde hanteert men bij het ontwikkelen van ontwerp- en interventiekennis een geheel eigen ontwerpparadigma: regulatieve cyclus (van Strien). Deze bestaat uit
- een probleemkeuze,
- een diagnosestelling,
- ontwerp van een interventie(actieplan),
- de implementatie van interventies en
- evaluatie van effecten/processen en gemaakte keuzes..
Er zijn drie verschillende soorten ontwerp mogelijk:
- Objectontwerp (ontwerpen van ingreep/interventie)
- Realisatieontwerp (voor doorvoeren wijziging)
- Procesontwerp (toegepast op interventies)
Het ontwerpen geschiedt meestal op basis van expertkennis aangevuld met ‘lokale kennis’. Vanwege het complexe karakter van organisaties worden vaak analytische generalisaties toegepast.
Voor het opbouwen van expertkennis moet interventieonderzoeker naast klassieke onderzoekmethoden ook van speciale methoden kennis hebben, deze zijn:
- casestudies ,
- actieonderzoek,
- evaluatieonderzoek.
Om erachter te komen of de interventies succes hebben moet er bestudeerd worden of er een causaal verband bestaat tussen het uitvoeren van een interventie en het optreden van een bepaald effect.
Hierbij dient men rekening te houden met de validiteit(interne, externe en begripsvaliditeit).
Beste manier om interne validiteit te waarborgen is het uitvoeren van een zuiver experiment(at random). Bij quasi-experimenten is er geen sprake van een random toekenning waardoor de interne validiteit gevaar loopt.
Twee soorten fouten:
- Type I-fout: onterecht concluderen dat er een verband bestaat tussen variabelen
- Type II-fout: onterecht concluderen dat er geen verband bestaat
Soorten validiteit:
- Interne validiteit (uitsluiten van plausibele verklaringen voor een mogelijk causaal verband, hoe meer hoe beter)
- Externe validiteit is de generaliseerbaarheid van de bevindingen naar andere tijden, plaatsen, personen dan het specifieke tijdstip, plaats of personen
- Begripsvaliditeit, geven de concrete operationalisaties de abstracte theoretische concepten goed weer
Casestudies
Vooral gebruikt in de medische wereld, in de psychotherapie en in de veranderkunde. Eenvoudigste variant: N=1 dwz één enkel geval wordt zorgvuldig beschreven. Doel hiervan is tweeledig:
- Probleemverkenning
- Inzichtvergroting en uit de feiten afgeleide theorie ontwikkelen.
Risico’s van casestudies:
- geringe generaliseerbaarheid,
- lage externe validiteit,
- gebrek aan toetsingsmogelijkheden,
- lage betrouwbaarheid van de variabelen,
- slechte controleerbaarheid en
- lastige data-analyse.
Wel zijn er allerlei vergelijkingen mogelijk:
- concrete case vergelijken met op grond van theorie geconstrueerd normatief ideaal.
- case vergelijken met andere cases waarmee interventionist reeds ervaring heeft
- longitudinale vergelijkingen Ideale situatie is koppeling van meervoudige casestudies.
Casestudies vertonen enige gelijkenis met (veld)experimenten.
Actieonderzoek
Actieonderzoek is geschikt voor verwerven van geldige kennis over complexe sociale systemen via participatieve veranderingsprojecten. Geestelijk vader is Kurt Lewin. Kenmerken die belangrijke elementen vormen voor actieonderzoek zijn:
- Participatie: Onderzoeker is niet afstandelijk maar betrokken.
- Veranderingsbenadering: Situatie moet dusdanig veranderd worden dat kwaliteit verbeterd is na einde van onderzoeksproces.
- Wetenschap: Er is sprake van een wederzijds leerproces tussen onderzoekers en de ‘gebruikers’ in het veld. Een propositie moet gevalideerd worden door de realiteit waarop deze propositie betrekking heeft te veranderen. Het aanbrengen van veranderingen is volgens Lewin de beste manier om erachter te komen hoe een sociaal systeem werkt. Zowel de onderzoeker als leden van het sociale systeem zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van het actieonderzoek.
- Sociale constructie van de werkelijkheid: Waarde van verschillende perspectieven wordt erkend. Betrokkenen zouden beter in staat zijn hun waarden te realiseren. Visie op gewenste toekomstige situatie wordt gezamenlijk ontwikkeld, onderzoeksproces wordt gebruikt om deze gewenste situatie te realiseren.
- Zelfstudie door een lerend systeem : Actieonderzoek is een cyclisch proces van onderzoek en verandering. Men probeert het leervermogen van het sociale systeem te versterken.
- Leren via het oplossen van problemen: lijkt op ‘action learning’, een vorm van ‘learning by doing’ waarbij vanuit ‘real life cases’ een reflectieproces plaatsvindt in kleine groepen. Zelfsturend leren in het eigen werk.
- Groepsdynamica: Actieonderzoekers moeten over groepsdynamische kennis en vaardigheden beschikken, ze moeten m.n oog krijgen voor de effecten van bepaalde vormen van gedrag op andere personen en partijen.
Actieonderzoek biedt goede basis voor grootschalige interventies en veranderingen. Diagnose zal verbeteren door beschikbaarheid van relevante lokale kennis. Implementatie verloopt soepeler dankzij verkregen gemeenschappelijk draagvlak. De beste wetenschappelijke kennis gekoppeld aan de meest relevante lokale kennis om problemen optimaal op te lossen.
Risico’s van actieonderzoek: nadruk komt vaak op actie te liggen ten koste van wetenschappelijke kennisvermeerdering; grote betrokkenheid van onderzoeker kan leiden tot gekleurde waarneming en interpretatie van feiten.
Voordelen: betere toegang tot kennis en competenties van de mensen en groter draagvlak voor veranderingen.
Evaluatieonderzoek
Hiermee doet men effectonderzoek. Wat is bereikt door de interventie ? In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen drie vormen van verandering door interventie: alfa-, beta- en gammaverandering.
- Alfaverandering : waargenomen, gemeten verandering in objectieve omstandigheden.
- Betaverandering: zelfde type verandering waarbij normen voor individuele interpretatie veranderen (vb norm voor wat een grote verbetering is, verschuift).
- Gammaverandering: radicale verandering in de basisassumpties over causale relaties, de waarden die aan de diverse dimensies van werkelijkheid worden toegekend en gehanteerde referentiekaders
Procesevaluatie: inzicht verkrijgen in de factoren die het proces van invoering van de interventie versnelden of juist vertraagden. Hierbij staan vooral ‘hoe’-vragen centraal. Hoe zijn effecten tot stand gekomen? Hoe verliep proces?
Primaire doel van evaluatie onderzoek: resultaten van het onderzoek te benutten voor de praktijk van het opzetten en uitvoeren van interventies. Hierbij houdt men rekening met meetmomenten op meer tijdstippen en met metingen van de uiteindelijke effecten en met metingen van de mechanismen en processen tijdens het interventieproces.
Bij evaluatieonderzoek gaat het in principe om het kunnen maken van vergelijkingen ‘in de tijd’ en ‘tussen verschillende objecten’. In een ideale situatie moet er in de organisatie waar de interventie plaatsvindt zowel een voor- als een nameting worden verricht als ook moet er in een vergelijkbare organisatie waar de interventie niet plaatsvindt informatie verzameld worden over dezelfde variabelen. Realiteit is dat soms pas achteraf besloten wordt een evaluatie van een interventie uit te voeren. Hieruit kunnen foutieve conclusies en vertekende info voortvloeien. Om deze gevaren te verkleinen zijn er verschillende varianten:
- ex post facto quasiexperiment (achterafvergelijking met overeenkomstige organisatie waar geen interventie heeft plaats gevonden)
- o_ne-group pretest-posttest design_ (in de eigen organisatie voor en na de interventie)
problemen bij evaluatieonderzoek:
- ontwerpproblemen die het trekken van conclusies over causaliteit belemmeren
- veel verschillende doelstellingen tegelijk opgesteld en vaak omschreven
- interventies vaak min of meer tegelijktijdig uitgevoerd
kenmerken van de verschillende interventieonderzoeken in organisaties
Combinatiestudies
Vaak worden elementen uit verschillende typen interventieonderzoek gecombineerd.
Veranderkundige notities over gegevensverzameling
3 brede strategieën van onderzoek naar interventies:
- casestudy
- actieonderzoek
- evaluatieonderzoek
In de praktijk wordt gebruik gemaakt van meerdere technieken tegelijkertijd. Gangbare methoden: vragenlijsten, interviews(gestructureerd of niet), observatie(participerend of systematisch), objectieve indirecte indicaties(unobtrusive measures) en documentenanalyse.
Interventieonderzoekers in organisaties maken meestal gebruik van documentenanalyse, geprecodeerde vragenlijsten, interviews en observaties.
Belangrijkste effecten, vanuit veranderkundig oogpunt, van de klassieke onderzoekstechnieken zijn: onrust(tgv observatie), verwachtingen oproepen(bij interviews, vragenlijsten). Ook het aantal personen dat om medewerking wordt gevraagd bepaalt de mate van verwachtingen. Bij het betrekken van alle medewerkers is men veel tijd kwijt en kan tot onrust leiden. Wel kunnen de gegevens gekwantificeerd worden. Bij een beperkt aantal informanten is er weliswaar snel een overzicht van voor de interventie belangrijke zaken mar er wordt daarentegen geen inzicht verkregen in de beleving van het gros van de medewerkers(eenzijdig beeld).
Bij elke techniek van gegevensverwerving in interventieonderzoek moet steeds naar twee aspecten gekeken worden:
- Informatiewaarde van de techniek
- Veranderkundige effecten van de techniek
Verbeterde nominale groepstechniek = kaartjesmethode, groepsleden schrijven anoniem ideeën, suggesties en observaties en deze worden verzamelt door de consultant. Zo worden alle ideeën meegenomen ongeacht de status van de inbrenger.
best practice benchmarking
Voor het verbeteren van kwaliteit van producten, diensten, processen wordt vooral gekeken naar de werkwijze en managementstijl die de beste resultaten boeken.
Kern van best practice benchmarking:
- verschil vaststellen tussen normale en uitstekende presterende organisatie/afdeling
- normen ‘standards’ opstellen voor uitstekende prestaties
- hoe weten de beste organisaties/afdelingen deze te halen
- Pas ervaringen van anderen en eigen inzicht/kennis toe om nieuwe normen te halen of overtreffen.
Topafdeling/organisatie fungeert als rolmodel en hun prestaties op aantal criteria als benchmarks. In praktijk o.m toegepast door Philips en op hoofdpostkantoren PTT.
Surveyfeedbackmethode
Gekwantificeerde resultaten van vragenlijstonderzoek worden teruggekoppeld naar de betrokkenen in een groepsbijeenkomst, waarbij onderzoekers toelichting geven. Voordelen:
- controle /aanvulling op vragenlijstenresultaten (hierdoor ook kwalitatieve analysemethode)
- resultaten kunnen werknemers aan het denken zetten;
- de uiteindelijke diagnose wordt eerder geaccepteerd;
- resultaten op een aansprekende manier onder de aandacht gebracht van betrokken werknemers
- eventuele groepsbeslissingen tot verbetering worden gemakkelijker gerealiseerd, mensen zelf gesteld
- afdelingschef krijgt beter beeld van wat er leeft op de afdeling
- werknemers worden betrokken bij gezamenlijk ontwikkelen actiepunten, monitoren van deze punten
- het is een vorm van ‘methodentriangulatie’ want door combineren verschillende methodes worden betrouwbaarheid en validiteit verhoogd
- kwantitatieve vragenlijstmethode
- kwalitatieve groepsbesprekingen
- observaties van het groepsproces