H11 Onderzoek Flashcards

1
Q

Cross-sectioneel onderzoek

A
  • Meeste A&G onderzoek is cross-sectioneel.
  • Op één moment in tijd worden metingen verricht bij een groep werknemers.
  • Zulke gegevens kunnen vervolgens met elkaar in verband worden gebracht.
  • Voorts kan men vaststellen wat de prevalentie is van bepaalde aspecten van arbeid en gezondheid.
  • Nadeel is dat oorzaak en gevolg moeilijk te scheiden zijn.

Cross-sectioneel of dwarsdoornsnede onderzoek: dit komt vaak voor, het is als het ware een momentopname. Verbanden tussen gegevens kunnen in kaart worden gebracht (correlaties: bijvoorbeeld: als de taakeisen toenemen dan valt op dat de vermoeidheid hoger is). Causale verbanden kunnen niet/ moeilijk aangetoond worden (hoge taakeisen zijn de oorzaak van vermoeidheid bijvoorbeeld).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Longitudinaal onderzoek

A
  • Meer dan één meting
  • Dezelfde werknemers in tijd gevolgd.

Longitudinaal onderzoek maakt als het ware een film van een situatie.

Op meerdere momenten worden dezelfde variabelen gemeten. Belangrijke criteria van dit onderzoek zijn:

  • het onderzoeksmodel (theorie over oorzaken en samenhang van criteria),
  • tijdsinterval (niet te kort, niet te lang) en
  • de steekproef.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Longitudinaal onderzoek
De belangrijkste criteria waaraan voldaan moet worden betreffen

A
  • onderzoeksmodel
  • het tijdsinterval en
  • de steekproef.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Longitudinaal onderzoek - onderzoeksmodel

A

Compleet paneldesign:
Dezelfde groep deelnemers wordt herhaald ondervraagd waarbij gebruik wordt gemaakt van dezelfde variabelen(i.e onafhankelijke en afhankelijke variabelen op meer tijdstippen gemeten met dezelfde meetinstrumenten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Longitudinaal onderzoek - het tijdsinterval

A

Het tijdsinterval tussen de metingen die worden uitgevoerd zijn van groot belang.

Men is erover eens dat de tijdsintervallen zo opgesteld moeten worden dat variabele X in ieder geval tijd heeft om variabel Y te beïnvloeden.

Tijdsintervallen dienen rekening te houden met tussentijdse veranderingen of storende factoren die de te onderzoeken relatie kunnen beïnvloeden.
Keuze voor een bepaalde tijdsinterval is vaak pragmatisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Longitudinaal onderzoek - de steekproef.

A

Steekproefomvang en homogeniteit moet goed beschreven worden. Minimale aantal deelnemers is een paar honderd. Niet iedereen zal willen meewerken aan het onderzoek. Men dient verder rekening te houden met factoren als:
• non-respons,
• healthy-worker effect (selectiebias dat vooral de gezonde meedoen)
• restriction-of-range. (vooral gezonde en vitale werknemers doen mee aan 2de onderzoek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Storende factoren in longitudinaal onderzoek, t.w.

A
  1. tussentijdse voorval
  2. rijping of groei
  3. testeffect
  4. instrumentatie (zelfde meetinstrument)
  5. selectie en statistische regressie (zelfde doelgroep)
  6. uitval
  7. niet-representatieve steekproeven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Er zijn verschillende soorten relaties te onderscheiden in onderzoeksmodel

A
  • Synchrone relaties: tussen variabelen die op hetzelfde tijdstip gemeten zijn.
  • Autocorrelaties: verwijzen naar verbanden tussen een bepaalde variabele gemeten op T1 en dezelfde variabele op T2. Dit verband geeft de stabiliteit van een construct over tijd weer en is vaak vrij sterk.
  • Cross lagged relatie: over de relatie tussen een bepaalde variabele zoals gemeten op T1 en een andere variabele zoals gemeten op T2
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Om in een compleet paneldesign een samenhang in causale termen te kunnen duiden moet voldaan worden aan de volgende eisen:

A
  1. Statistisch verband tussen variabele X en variabele Y
  2. Oorzakelijke variabele X gaat altijd vooraf aan uitkomstvariabele Y
  3. Invloed van ‘derde variabelen’ op de relatie tussen X en Y kan worden uitgesloten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Er kan onderscheid gemaakt worden tussen drie soorten causale relaties:

A
  1. Gewone causale relaties: X heeft effect op Y
  2. Omgekeerde causaliteit: Y beïnvloedt X
  3. Reciproke causaliteit: X en Y beïnvloeden elkaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Omgekeerde causaliteit

A

door vermoeidheid maakt men bv. meer fouten wat de werkdruk doet toenemen(herstel van fouten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Reciproke causaliteit:

A

werkomstandigheden worden beïnvloed door de perceptie van stressoren. Zo zouden vermoeide werknemers meer werkstressoren kunnen waarnemen.

(zie ook Sociale-informatieverwerkingsbenadering, Salancik & Pfeffer , p 222)

Het is weliswaar aannemelijk dat stressoren de initiator van het stressproces zijn maar het is ook denkbaar dat werknemers met vermoeidheid het proces zelf in gang zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Soorten onderzoek

A

Cross-sectioneel onderzoek
Longitudinaal onderzoek
Dagboekonderzoek
Experimenteel onderzoek
Meta-analyse
Multiniveau onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dagboekonderzoek

A

Fluctuaties in stemmingen, emoties, gedachten en gedragingen van werknemers fluctureren vaak over korte perioden. Met dagboekonderzoek kunnen deze fluctuaties in kaart worden gebracht. Men wordt gevraagd meerdere keren per dag korte vragenlijsten in te vullen.

Dagelijkse fluctuaties in stemming, vermoeidheid en werkbevlogenheid hebben belangrijke gevolgen voor arbeidssatisfactie, extra-rolgedrag en arbeidsprestaties. Met dagboekonderzoek zijn deze fluctuaties in kaart te brengen en aan elkaar te koppelen. Er worden dan bv. een of meerdere vragenlijsten op een dag afgenomen. Voordelen zijn dat retrospectieve vertekening verminderd, de data in de natuurlijke omgeving worden verzameld en de mogelijkheid tot het onderzoeken van fluctuaties in gevoelens, gedachten en gedragingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Drie categorieën dagboekonderzoek:

A
  • signal-contingent-methoden (= experience-sampling), via email of sms etc vraag om in te vullen lijst
  • event-contingent-methode (steeds invullen na een bepaalde lastige situatie)
  • interval-contingent-methode (dagelijks op meerdere tijdstippen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Experimenteel onderzoek

A

Onderzoek waarbij onder gecontroleerde omstandigheden tenminste één onafhankelijke variabele gemanipuleerd wordt.
Men gaat dan na wat het effect is van deze variabele op de afhankelijke variabele.
Laboratorium of veldexperiment waarbij omstandigheden zoveel mogelijk constant worden gehouden.
Hierbij is het maxminconprincipe van belang: naast controle van externe systematische variantie, gaat het om maximalisatie van de systematische variantie in de afhankelijke variabele die bestudeerd wordt en om minimalisatie van de foutenvariantie.

-Experimenteel onderzoek: hier is sprake van een gecontroleerde omstandigheid. Minimaal 1 onafhankelijke variabele wordt gemanipuleerd (bijvoorbeeld hoeveelheid werk per uur) om na te gaan wat het effect is op een andere variabele (bijvoorbeeld fouten maken/prestatie). Een laboratorium is een geschikte plek, omdat er weinig ruis is/kans op verstoring. Daardoor is er een relatief hoge interne validiteit. Er is beperkte externe validiteit/generaliseerbaarheid (in hoeverre komt deze situatie ook in de praktijk voor). Een gesimuleerde maar realistische taakomgeving kan een oplossing zijn. Een veldexperiment (op locatie) kan ook. Dan is er meer kans op ruis, dat interne validiteit verstoort

17
Q

Controle van externe variabelen
bij Experimenteel onderzoek

A
  1. Uitsluiting van een bepaalde groep. Probleem hierbij is dat resultaten niet meer gegeneraliseerd kunnen worden.
  2. Randomisatie. Is bij veldexperimenten meestal niet mogelijk. Men spreekt dan ook van quasi-experimenteel.
  3. Een variabele juist expliciet opnemen in het onderzoeksontwerp.
  4. Matching. Gebruik maken van vergelijkbare deelnemers in verschillende experimentele condities. In de praktijk is dit lastig en nauwelijks een goed alternatief voor randomisatie omdat aantal variabelen waarop ‘gematched’ kan worden gering is.
18
Q

Maximalisatie van de systematische variantie
bij Experimenteel onderzoek

A

Ervoor zorgen dat varianties in de scores zoveel mogelijk veroorzaakt worden door de onafhankelijke werkdruk (maximaliseren van de experimentele variantie in de afhankelijke variabele). Het onderzoek moet zo opgezet worden dat de experimentele condities zo verschillend mogelijk zijn. Doel is dus om te onderzoeken of een bepaalde onafhankelijke variabele effect heeft op een bepaalde afhankelijke variabele en niet zozeer hoe groot dat effect is.

19
Q

Minimalisatie van foutenvariantie
bij Experimenteel onderzoek

A

Foutenvariantie is de variabiliteit als gevolg van willekeurige fluctuaties. Bij het minimaliseren hiervan gaat het om twee zaken: reductie van meetfouten en vergroting van de betrouwbaarheid van de meetinstrumenten. Foutenvariantie kan worden verlaagd door de deelnemers duidelijk te instrueren en door externe factoren zoveel mogelijk uit te schakelen.

20
Q

Sterke punten van experimenteel onderzoek

A

relatief hoge interne validiteit doordat onderzoek wordt verricht onder streng gecontroleerde condities maar kan wel bedreigd worden door testeffect, statische regressie of uitval(zie ook tabel 10.1, p 224).

21
Q

zwakke punten van experimenteel onderzoek

A

‘probably the lack of strenght of the independent variables’ zwakte van de onafhankelijke variabelen, gebrek aan externe validiteit of generaliseerbaarheid i.e de ecologische validiteit.

22
Q

Objectieve en subjectieve benaderingen

A

Is werkdruk vooral afhankelijk van subjectieve waarneming of is het ook objectief vast te stellen ? En kunnen beide conceptueel in een model ondergebracht worden ?

23
Q

Drie redenen om werkkenmerken objectief vast te stellen(objectieve indicatoren

A
  • •Theoretische redenen
    • Het is inhoudelijk belangrijk om na te gaan hoe de objectieve werkomgeving van invloed is op de perceptie ervan.
    • Hoe hangt perceptie samen met de werkelijkheid ?
  • Methodische redenen
    • Reden om gebruik te maken van objectieve indicatoren heeft te maken met het probleem dat er triviale correlaties kunnen optreden tussen subjectieve indicatoren van arbeid en gezondheid(vanwege inhoudelijke overlap of als gevolg van gemeenschappelijke methodevariantie).
    • Alleen door objectieve meetinstrumenten te gebruiken, is het te vermijden dat we zulke, soms triviale verbanden, gaan duiden, i.e de triviality trap.
  • Praktische redenen
    • Onderzoekers en organisaties willen op grond van onderzoek stressoren in het werk reduceren en de hulpbronnen vergroten. Dit kan op twee manieren:
        1. Werkcontext aanpassen
        1. Individu aanpassen
    • Het is dus van belang om te weten of er daadwerkelijk objectieve stressoren spelen of dat het alleen in de beleving van betreffende werknemer bestaat.
24
Q

Objectieve stressoren

A

wanneer deze geen voorwerp zijn van cognitieve of emotionele verwerking( vb hoeveelheid telefoontjes)

25
Q

subjectieve stressoren

A

wanneer deze voorwerp zijn van cognitieve of emotionele verwerking((bv. ervaren werkdruk)

Als een stressor zoals werkdruk slechts bestaat in de ogen van de werknemer en afhankelijk is van de individulele waarneming en interpretatie van de situatie is het niet noodzakelijk om de werkomgeving te veranderen. Dan is het ook zinvol om de percepties van het individu te veranderen. Een functieherontwerpbenadering (H9 en H12) zou zinloos zijn wanneer werkomstandigheden louter subjectief zijn.

26
Q

Het meten van objectieve en subjectieve stressoren

A

Subjectieve stressoren worden gemeten via vragenlijsten.
Objectieve stressoren via beoordelingen deskundigen, documentenanalyse, fysiologische metingen.
Voorbeelden van objectieve werkkenmerken: documenten, oordelen van deskundigen

Elke rapportage via een vragenlijst kan worden geschaald op een dimensie die loopt van weinig afhankelijk (bv wat is je leeftijd) tot zeer afhankelijk (bv hoeveel stress heb je) van cognitieve en emotionele verwerking.

27
Q

Problemen bij subjectieve rapportages van werkstressoren en werkbeleving:

A
  1. Meetfouten( tgv extreme antwoorden of juist schaalmidden kiezen, halo-effect etc)
  2. Inhoudelijke overlap tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen
  3. Problemen met een derde variabele die onafhankelijke en afhankelijke variabele beïnvloedt
  4. Invloed van persoonlijk welbevinden op de beoordeling van stressoren
  5. ‘Demand characteristics’ kenmerken van het onderzoek die deelnemers aanmoedigen om aan onderzoekers te rapporteren wat ze worden verondersteld te willen.
28
Q

Specifieke problemen mbt gebruik van oordelen van observatoren

A
  1. Observatietijd is beperkt hierdoor slechts beperkte afspiegeling
  2. Observatoren moeten soms inschatting geven van stressoren die sterk verweven zijn met mentale processen. Hierin kunnen fouten sluipen
  3. Mensen werken anders bij observatie, ze doen iets rustiger, nemen de tijd, voeren de leuke taken uit.
  4. Beoordelaars hebben beperkt toegang
29
Q

objectieve en subjectieve meting samenvatting

A

Kort samengevat kan men concluderen dat objectieve metingen vaak resulteren in een onderschatting van effecten en dat subjectieve oordelen leiden tot overschatting

30
Q

Derde variabelen

A

Bij A&G psychologie komt het vaak voor dat een derde variabele Z invloed heeft op de relatie tussen de variabelen X en Y.

Bij een causale relatie (oorzaak-gevolg) mag de samenhang tussen variabelen niet te wijten zijn aan een derde variabele. Een bekend voorbeeld van een derde variabele is negatieve affectiviteit (alles wat gebeurt als negatief beschouwen). De derde variabele heeft zowel invloed op de beginsituatie (X) als gevolg (Y).

Mediatie houdt in dat om van X naar Y te komen eerst via Z gegaan moet worden.

Een moderator beïnvloed het proces van X naar Y, maar is geen voorwaarde om van X naar Y te komen. Het heeft wel invloed op de mate waarin Y wordt behaald (pos/neg beïnvloeding). Zie ook figuur 11.3 blz. 229.

31
Q

Het derde variabele probleem: negatieve affectiviteit

A

Om van een causale relatie tussen twee variabelen te kunnen spreken mag de samenhang niet te wijten zijn aan de invloed van een ‘derde’ variabele. Een bekend voorbeeld van zo’n ‘derde’ variabele bij de A&G-psychologie is negatieve affectiviteit.

Vooralsnog is het nog onduidelijk welke betekenis men in de A&G-psychologie moet toekennen aan de effecten van NA. Aanbevolen wordt in een onderzoek altijd een lijst voor NA op te nemen.

32
Q

Mediatoreffecten

A

Er is sprake van mediatie wanneer een variabele X van invloed is op Y via variabele Z. Spanningen spelen een mediërende of interveniërende rol als:

  1. De werkdruk hangt significant samen met zowel spanningen als ziekteverzuim
  2. Spanningen vertonen significante samenhangen met ziekteverzuim
  3. De correlatie tussen werkdruk en verzuim verdwijnt (of significant vermindert) na controle voor de correlatie van beide variabelen met spanningen
33
Q

Moderatoreffecten

A

Er is sprake van een moderatoreffect wanneer de relatie tussen variabele X en Y varieert voor verschillende groepen (werknemers die variëren op aspect Z).
Zo is volgens het Demand Control (DC) Model van Karasek autonomie(Z) de regelmogelijkheden (Z) de moderator van het ongewenste effect van werkdruk(X) op ziekteverzuim(Y). Autonomie zou dan als een buffer fungeren.
Voor werknemers met veel regelmogelijkheden is er geen (of veel minder) samenhang tussen werkdruk en verzuim. Het DC model veronderstelt dat regelmogelijkheden een buffer zijn tegen het effect van werkdruk op stressreacties.

34
Q

Meta-analyse

A

Doel van meta-analyse is de resultaten van verschillende studies naar een bepaald verschijnsel met elkaar in verband brengen en integreren. Daarmee toevalsfactoren tegen elkaar weg laten vallen. Gebruikt om resultaten van eerder onderzoek samen te vatten.

De resultaten van verschillende studies naar een bepaald verschijnsel worden met elkaar in verband gebracht en geïntegreerd. Door de resultaten van afzonderlijke studies met elkaar te combineren zullen toevalsfactoren tegen elkaar wegvallen.

35
Q

De vier stappen van meta-analyse zijn:

A
  1. Omschrijving van het te onderzoeken verschijnsel of verband , zo precies mogelijk, objectief
  2. Verzamelen van studies waarin het betreffende verschijnsel of verband is onderzocht via zoeksystemen zoals PsycINFO of MEDLINE of Google Scholar
  3. Selectie van studies, juiste steekproef, juiste instrumenten
  4. Samenvatting van de resultaten van de geselecteerde studies
36
Q

Multiniveau onderzoek

A

Multiniveau analyse is een soort multipele regressie-analyse die rekening houdt met meer aggregratieniveaus in de onderzoeksgegevens.

Hiërarchische ordening van organisaties in units, afdelingen, teams, individuele werknemers, dit komt van pas als men het effect van type afdeling, afdelingsgrootte en groepsprestatie op de individuele prestatie kunne bestuderen)
De techniek biedt tevens de mogelijkheid om de variantie op individueel niveau op te splitsen in meer hiërarchische delen.
Er kan een onderscheid gemaakt wroden in steekproefruis tussen groepen en systemische variantie binnen groepen.

Groot nut voor longitudinaal onderzoek want het kan flexibel omgaan met panelstudies waarbij gegevens niet compleet zijn.

Dit is een techniek om informatie op verschillende hiërarchische niveaus aan te kunnen. Variantie op individueel niveau (bv. arbeidsprestatie) kan hiermee opgesplitst worden in hiërarchische delen: een deel wordt toegeschreven aan verschillen in teams (hier: groepsprestatie) en een deel wordt toegeschreven aan verschillen in afdelingen (type en grootte). Vooronderstelling hierbij is dat medewerkers van dezelfde organisatie meer op elkaar lijken dan medewerkers van een andere organisatie (denk hierbij aan cultuurverschillen en selectieprocessen).

37
Q

Objectieve en subjectieve benaderingen

A

Belangrijke vraag is: is werkdruk bijvoorbeeld objectief meetbaar (bijvoorbeeld aantal taken en snelheid van taken per uur) of is vooral de beleving van de werknemer van belang (‘ik vind het te zwaar’ om te meten?).

Objectieve stressoren: goed meetbaar, er is geen sprake van denken en emoties (cognitief en emotionele verwerking). Bijvoorbeeld bij werkdruk: aantal gesprekken per uur, aantal handelingen per uur.

Subjectieve stressoren gaan over de beleving van de werknemer, zoals ervaren werkdruk (vermoeidheid, gevoel dat het teveel is).

Objectieve metingen blijken in het algemeen te leiden tot onderschatting van de effecten en subjectieve metingen tot overschatting van de effecten. Zowel objectieve als subjectieve metingen zijn aan te raden voor meer nuance. Triangulatie kan ook worden toegepast (bv. op verschillende manieren, bijvoorbeeld kwantitatief en kwalitatief of vanuit verschillend perspectief werknemer/leidinggevende een variabele onderzoeken).

38
Q

Interventieonderzoek: de regulatieve cyclus

Zie figuur 12.1 op blz. 238: regulatieve cyclus. Niet een theorie, maar een probleem is het uitgangspunt.

A

Er zijn drie soorten ontwerp bij uitvoeren van interventies die alle drie een rol spelen:

  1. Objectontwerp (ontwerp van de interventie of ingreep zelf)
  2. Realisatieontwerp (ontwerpen van hoe de interventie wordt doorgevoerd)
  3. Procesontwerp (de uitvoering van het traject, de interventie zelf van start tot einde)

De onderzoeksvormen zijn:

  1. Casestudy: probleemverkennend, inzicht verdiepend. Geringe generaliseerbaarheid, slechte controleerbaarheid. Ideaal is koppeling van meervoudige casestudy’s.
  2. Actieonderzoek: kennisvermeerdering en participatieve verandering
  3. Evaluatieonderzoek: analyse van effecten en functies van interventies
  4. Speciale technieken: surveyfeedback, logboeken, benchmarking. \

evaluatie van effecten/processen/gemaakte keuzen –> probleem –> diagnose –> actieplan –> implementeren van interventies –>evaluatie van effecten/processen/gemaakte keuzen

39
Q

In een ideale evaluatieopzet worden er twee verschillende vergelijkingen gemaakt.

Welke twee zijn dit?

Geef van elke vorm vergelijking een voorbeeld.

A

Ideaal voor evaluatieopzet is vergelijkingen ‘in de tijd’ en ‘tussen verschillende objecten’.

In het voorbeeld moet het volgende zitten:

  • er wordt een voor- en nameting verricht en tussentijdse activiteiten en processen worden goed beschreven en
  • er wordt in een vergelijkbare organisatie, waar de interventie niet plaatsvindt, op dezelfde tijdstippen eveneens over dezelfde variabelen informatie verzameld.