11.2 behandeling slokdarmcarcinoom Flashcards

1
Q

wat is epidemiologie slokdarmcarcinoom?

A

wereldwijde aanzienlijke spreiding

hoge incidentie in delen van china, korea en japan (plaveiselcelcarcinoom)

in EU is adenocarcinoom toegenomen sinds jaren 80

kans op oesofaguscarcinoom is 1.5%
2.7% van totaal maligniteiten

65-70% is >65 jaar
4% < 45 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is overleving slokdarmcarci?

A

slechte dodelijke tumor

> 50 % bij presentatie hematogeen gemetastaseerd (geen curatie mogelijk)

5 jaars overleving voor alle pt is 15%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn alarmsymotomen slokdarmcarcinoom?

A

hematemesis (bloed braken)
melaena (bloed bij ontlasting)
braken
dysfagie (passageklachten)
odynofagie (pijn bij eten)
persisterend hikken
foetor ex ore (slechte adem)
ongewild gewichtsverlies
anemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat doe je bij LO bij slokdarmcarci?

A

soms lymfeklieren palpabel (metastasen op afstand)
eienlijk geen afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat doe je als AO?

A

gastroscopie met biopsie is het onderzoek van 1e keuze

endoscopie: biopten ter bevestiging diagnose en beoordeling maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de cTNM stadiering?

A

T= tumor diepte
N= aantal verdachte klieren
M= metastasen op afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe doe je de T stadiering onderzoeken en welke uitkomsten zijn er?

A

endosonografie (EUS): het beste maar invasief
nooit dilateren bij stenotische tumor
CT: steeds beter

T1: door intramucosaal
T2 door muscularis propria
T3: door adventitia
T4: door ander orgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe doe je de N stadiering onderzoeken en welke uitkomsten zijn er?

A

endosonografie (EUS): FNA
CT: steeds beter
PET-CT

N0= 0 verdachte klieren
N1: 1/2 verdachte klieren
n2: 3-6 verdachte klieren
N3= > 6 verdachte klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe doe je de M stadiering onderzoeken en welke uitkomsten zijn er?

A

EUS
echo hals
CT hematogeen en lymfogeen
PET CT hematogeen en lymfogeen

M1: metastasen op afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

noem kenmerken slokdarmkanker behandeling

A

curatie vs palliatie= 50 vs 50% ten tijde van diagnose

slokdarmresectie is belangrijkste onderdeel van curatieve behandeling

slokdarmresectie is majeure chirurgie met aanzienlijke mortaliteit 4% en hoge morbiditeit >50%

PT moet operabel zijn

slokdarmresectue alleen in opzet curatief uitgevoerd
- niet bij cT4b tumoren (ingroei ander orgaan)
- niet bij metastasen op afstand

er is geen plaats voor palliatieve slokdarmresectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn histologische types slokdarmcarcinoom?

A

plaveiselcelcarcinoom (SCC)
adenocarcinoom
melanoom, sarcoom, gastrointestinale stromaceltumor (GIST)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn kenmerken van SCC?

A

gaat uit van plaveiselcelepitheel
in hele slokdarm (van proximaal tot slokdarm-maagovergang)

risicofactoren
- roken, alcohol, corrosie, RT, KNO tumor, achalasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn kenmerken van adenocarcinoom (Barret)?

A

Barret slokdarm ontstaat door reflux (GERD)

reflux door verminderde werking sfincter (LES)

1/10 mensen met reflux ontwikkelt Barret

Barret is metaplasie (plaveiselcelepitheel–> slijmbekercelepitheel)

kans slokdarmkanker 30-50x verhoogd

<5% Barret ontwikkelt adenocarcinoom (metaplasie/ Barret)

Barret endoscopisch onduidelijk

Barret surveillance: 1x scopie in 2 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe gaat ontwikkeling tot adenocarcinoom in stapjes?

A

metaplasie
onzekere dysplasie
laaggradige dysplasie
hooggradige dysplasie
adenocarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn kenmerken van adenocarcinoom?

A

gaat uit van slijmbekercellen (dysplasie)

distaal in de slokdarm en slokdarm maagovergang

risicofactoren: barret, obesitas, roken, RT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat doe je bij hooggradige dysplasie of vroegcarcinoom?

A

endoscopische verwijdering
daarna surveillance
ablatie Barret slijmvlies

17
Q

wat is palliatieve behandeling slokdarmkanker?

A

doe je bij cT4b tumoren, metastasen op afstand en niet operabele PT

doel: pallieren symptomen (dysfagie, pijn) en soms levensduur
- indien levensverwachting > 3 mnd: RT voor dysfagie
- levensverwachting <3 maanden: stent
- indien conditie het toelaat: bespreken palliatieve chemo

18
Q

wat is curatieve behandeling slokdarmkanker?

A

neoadjuvante chemoradiotherapie gevolgd door slokdarmresectie
- > 90% van de PT
- 5 jaars overleving 50%

neoadjuvante chemotherapie gevolgd door slokdarmresectie
- bij contraindicaties RT
- 5 jaars overleving 30%

direct opereren
- vroegcarcinomen en contraindicaties voor chemo (radio) therapie

definitieve CRT (chemoradiotherapie)
- meer toxisch dan definitieve RT

definitieve RT
- contraindicaties chemo
- minder effectief dan def. CRT

19
Q

wat doe je na resectie slokdarm? (continuiteits herstel)

A

optie 1: buismaag

optie 2: coloninterpositie (1%)
- tumorinfiltratie maag en slokdarm
- eerdere maagchirurgie

20
Q

wat zijn de operatie types?

A

transhiataal met cervicale naad: via buik openen middenrif en hals

transthoracaal met intrathoracale naad: via buik en thorax

transthoracaal met cervicale naad: via thorax, buik en hals

open chirurgie
compleet minimaal invasief (laparoscopisch en thoracoscopisch)
hybride (deel open/ deel scopisch)
robot geassisteerd

open vs scopisch: een deel van de ingreep scopisch (minder pneumonie, minder bloedverlies, kortere opnameduur)

21
Q

welke operatie bij hoog-mid oesophagus gelegen tumoren?

A

altijd transthoracaal cervicale naad

22
Q

welke operatie bij hoog mediastinale lymfklieren?

A

altijd transthoracaal

23
Q

welke operatie bij meer tumor infiltratie maag?

A

intrathoracale naad
kortere buismaag

24
Q

welke operatie bij bestraling bovenste mediastinum?

A

cervicale naad

25
Q

welke operatie bij PT met ernstige comorbiditeit??

A

thoracotomie niet mogelijk/ wenselijk:
transhiatale resectie

26
Q

wat zijn complicaties slokdarmchirurie?

A

perioperatueve mortaliteit < 5 % in hoogvolume centra

morbiditeit >50%
- wondinfectie
- nabloeding
- naadlekkage
- atriumfibrilleren
- pneumothorax
- atelectase
- pneumonie
- chyluslekkage
- stembandparese

27
Q

wat gebeurd er met resectie preparaat?

A

wordt onderzocht onder microscoop
- is kanker radicaal verwijderd
- welke vorm is het
- zijn er lymfeklier uitzaaiingen
- is er reactie op de chemoradiotherapie
- als er nog kanker aanwezig is, wat zijn behandelmogelijkheden