HC 5.6: Diagnostiek van lymfoproliferatieve aandoeningen Flashcards
lymfoproliferatieve ziekten is eigenlijk een spectrum.
- je hebt de echte kwaadaardige woekeringen en dan is er natuurlijk van alles mis en dan vind je allerlei (genetische) afwijkingen, maar ook afwijkingen in markers
- maar cellen die normaal gesproken in een immuunrespons aanwezig zijn, kunnen ook delen en toenemen
- en de immuunrespons is natuurlijk een reactie van het lichaam op binnendringers en daarbij gaan die cellen ook delen en toenemen
- dus het feit dat cellen toenemen en dan een kliervergroting geven of dat die cellen wat meer aanwezig zijn in de circulatie, zegt dus nog niks over wat er precies aan de hand is
–> dat moeten we dus in dat hele spectrum proberen te onderscheiden
lymfoproliferatieve ziekten - reactief (links in het spectrum):
- dan hebben we het bijvoorbeeld over de ziekte van Pfeiffer
- hierbij komt er een virus als indringer binnen en het immuunsysteem probeert daar een reactie op te geven
- door de reactie van het immuunsysteem met allemaal cytotoxische T-cellen, zie je opeens heel veel T-lymfocyten in het bloed
- hierbij kan je fors opgezette klieren hebben en heel veel witte bloedcellen in het lichaam
- uiteindelijk klaar je dit weer en gaat de immuunrespons over
- een ander voorbeeld van een reactief proces is de auto-immuunziekte: ziekte van Sjögren
- hierbij kunnen in de speeksel- of traanklieren allerlei ontstekingen optreden
- en die activeren die hele immuunrespons
- je krijgt hierbij ook een vergroting van de klieren, omdat er op dat moment heel veel activatie is van allerlei B-cellen
–> Pfeiffer gaat na enige tijd weer over. Sjögren duurt wat langer voordat het over is en kan soms ook wel progressief zijn en soms zelfs ontaarden in een kwaadaardige maligniteit (lymfoom)
–> maar bij beide zijn de (eerste) symptomen te schalen onder een uit de hand gelopen immuunrespons, dus reactief
nog andere voorbeelden van lymfoproliferatieve ziekten - reactief:
- Post-Transplantatie Lymfoproliferatieve Ziekte (PTLD)
- Lymfoproliferaties bij primaire immuundeficiënties (bv. CVID)
er zijn allerlei situaties te bedenken waarbij de immuunrespons of:
- doorschiet
- of niet goed genoeg de functie kan uitoefenen, waardoor te lang de immuunrespons blijft doorgaan
lymfoproliferatieve ziekten - kwaadaardig:
- lymfomen. in alle gevallen betekent het dat het getransformeerde cellen zijn, die op een gegeven moment allerlei genetische veranderingen ondergaan, waardoor ze ongecontroleerd gaan delen
- chronische lymfatische leukemie. ontstaat uit al wat rijpere cellen. is woekering van rijpe B-lymfocyten in beemerg, bloed en lymfeklieren.
- Hodgkin lymfoom. zwelling van lymfeklieren door woekering reed-sternberg cellen met uitgebreide reactieve component
als je kijkt naar alle maligniteiten van het lymfatische systeem, zie je dat sommige maligniteiten op bepaalde leeftijden veel voorkomen. zoals het Hodgkin Lymfoom wat bij adolescenten en jong volwassenen vooral voorkomt. en Multipel Myeloom wat juist bij ouderen meer voorkomt.
hoe gaan we in dat spectrum proberen te ontdekken waar bij een bepaalde patiënt sprake van is en hoe gaan we dat duiden. we gaan nu in op de diagnostiek van lymfoproliferatieve ziekten. er zijn allerlei vormen van diagnostiek die je kan toepassen, maar het begint altijd met:
anamnese en lichamelijk onderzoek
- op basis van de klinische problemen en het uitvragen van de klachten, kun je al heel veel informatie krijgen
- het begint dus met goede anamnese en lichamelijk onderzoek, zodat je al een beetje kan duiden waar in het spectrum dit ziektebeeld zich bevindt
–> en dan heb je daarna natuurlijk het laboratorium om dingen te bevestigen en uit te zoeken of uit te sluiten
in het laboratorium kan je op 2 manieren aan de slag gaan:
- het bekijken van de cellen/het weefsel. Zien weefsel en cellen er normaal of afwijkend uit?
–> dat kunnen we doen door (histo/cyto)morfologie & immunotypering - zijn er karakteristieke DNA (/RNA) afwijkingen?
–> d.m.v. moleculaire diagnostiek (eventueel cytogentica)
alle bloedcellen hebben allerlei rijpingsstadia. dus wanneer je naar bloed van iemand onder de microscoop gaat kijken, verwacht je daarin alleen maar rijpe cellen. maar als je daarin dus onrijpe cellen ziet (en dan kan je dus kijken in welk stadium die cellen zich bevinden) weet je al meteen dat er iets niet klopt.
op basis van hoe de cellen er uit zien/hoe het beeld van het bloed er uit ziet, al een indruk krijgen van het probleem.
maar dat is niet het enige wat we kunnen doen. we kunnen ook kijken naar bepaalde markers.
alle verschillen uitrijpingsstadia van T- en B-cellen kunnen we ook karakteriseren aan de hand van markers.
die CD-markers/eiwitten karakteriseren een bepaald stadium van een cel.
antistoffen, antigenen en epitopen en markers:
- er bevinden zich eiwitten op cellen
- en die eiwitten vormen een antigeen
- het antigeen is dus het geheel van eiwitten
- per antigeen heb je verschillende plekken die kunnen dienen als epitoop, waar de antistof aan kan binden
- een antigeen kan dus meerdere epitopen hebben, waarbij dus verschillende eiwitten op verschillende plekken kunnen binden
–> door gebruik te maken van allerlei antistoffen waarvan bekend is wel epitoop op welke eiwitten ze herkennen, kunnen we cellen gaan karakteriseren
er zijn meer dan 350 van die antistoffen, waarvan we weten welk antistof welk eiwit en soms welk epitoop op welk eiwit herkent.
en er is dus een soort code, die CD aanduiding die gebruikt wordt voor al die antistoffen, zodat overal ter wereld dezelfde taal wordt gesproken en dat we het allemaal over hetzelfde hebben.
meest relevante markers voor fenotypering:
B-cel markers:
- CD10: voorloper B-cel marker (dus komt juist op de wat onrijpe B-cellen voor)
- CD19: pan-B-cel marker (dus op alle B-cellen)
- CD20: rijpe B-cel marker (komt juist op de wat rijpere B-cellen voor)
- SmIg: membraan-gebonden Immunoglobuline (Ig)
- CyIg: cytoplasmatisch Ig
T-cel markers:
- CD1: thymocytaire marker
- CD2: pan-T-cel marker (dus op alle stadia van T-cellen komt het voor)
- CD3: rijpe T-cel marker
- CD4: helper T-cel marker
- CD8: cytotoxische T-cel marker
- TCR: T-cel receptor
NK-cellen
- CD56: NK-cel marker
Myeloïde markers:
- CD13, CD33: pan-myeloïde markers
- CD14: monocytaire marker
- CD15: granulocytaire marker
Onrijpe markers:
- CD34: voorlopercel/stamcel marker
- TdT: terminaal deoxnucleotidyl transferase
bij de lymfoproliferatieve ziekten hebben we het wat meer over de al wat rijpere cellen.
immunotypering van bloed:
- kan je kijken naar markers
- hierin kan je celpopulaties onderscheiden
- hiermee krijg je dus een idee van wat voor cellen er in het bloed zitten
- op basis van die flowanalyse kunnen we 1 ding meer doen, om te duiden of er hier misschien sprake is van een woekering
- daarbij maken we gebruik van het feit dat B-cellen een labda of een kappa lichte keten hebben
- in normaal bloed is er binnen een populatie ongeveer een gelijke verdeling van labda en kappa
- soms zit er iets meer kappa, een andere keer labda. maar grofweg is het gelijk verdeeld
- soms zie je een monotypisch beeld, waarbij bijvoorbeeld heel veel labda aanwezig is en een enkele kappa
- en zo’n monotypisch beeld van labda en kappa is een ondersteuning dat er sprake is van een lymfoom
met die Igkappa en Iglabda analyse kan je al een beetje een idee krijgen of er sprake is van een woekering. maar je wil die cellen nog verder duiden. en dat doe je aan de hand van markers.
aan de hand van de markers die positief zijn, kan je bepalen om wat voor soort lymfoom het gaat.
het is belangrijk om die cellen te typeren met markers en vanuit daar te kunnen bepalen om wat voor lymfoom het gaat. want ieder lymfoom heeft natuurlijk een andere behandeling en andere therapie protocollen.