Frans TJ 1.3 Flashcards
1
Q
gespierd maken, verstevigen
A
muscler
2
Q
(zich) plaatsen
A
(se) placer - (se) mettre
3
Q
bewegen
A
bouger
4
Q
strekken, gestrekt
A
tendre (papa= tendu)
5
Q
een rechte lijn vormen
A
former une ligne droite
6
Q
aanspannen
A
serrer
7
Q
plooien
A
plier
8
Q
raken
A
toucher
9
Q
terugkeren naar de beginpositie
A
revenir (à la position initiale)
10
Q
duwen
A
pousser
11
Q
naar boven/omhoog brengen/gaan
A
monter
12
Q
naar beneden/omlaag halen/brengen
A
descendre
13
Q
buigen
A
se pencher
14
Q
veranderen
A
changer
15
Q
gaan liggen
A
s’allonger
16
Q
(aan) houden
A
garder - maintenir
17
Q
(opnieuw) opheffen
A
(re) lever - soulever