Bio T1.4 Flashcards
wat doet de celwand
= enkel bij planten; geeft structuur, stevigheid en bescherming bij de cel en bij meercellige aan heel het organisme
wat hebben dieren i.p.v een celwand
o.a het endo- en exoskelet
opbouw celwand delen in volgorde (v/ buiten nr binnen)
- middenlamel
- primaire celwand
- (secundaire celwand)
middenlamel (opbouw + fucntie + eig)
- pectine
- samenhouden van naburige cellen
- bij het rijpen van vruchten w. deze afgebroken -> vracht = zachter
primaire celwand (opbouw)
- cellulose
- niet sterk genoeg voor houtige planten
secundaire celwand (opbouw + fucnyie)
- afzetting van houtstof (lignine) of krukstof (subernine)
- hoe dikker de sec. celwand hoe kleiner de celinhoud
- maakt de cel minder gevoelig voor bacteriële- en schimmelinfecties
komt voor bij planten die kunnen verhouten
def plasmodesma
verbindt plasmamembranen van naburige cellen zorgt ervoor dat plantencellen onderling verbonden zijn -> cytoplasma en SER v/d planten is verbonden -> uitwisselen van moleculen is mogelijk
functie plasmamembraan
begrenzing, uitwisseling en transport
–> vormt een grens tss extracellulair milieu en het intracellulair milieu
–> kan daardoor de in- en uitvoer van stoffen in de cel regelen
opbouw plasmamembraan
- dubbele laag van fosfolipiden o= =o
- cholesterolmoleculen
- transportproteïne
- glycoproteïne en glycolipiden
- receptorproteïne
wat zijn fosfolipiden
- moleculen met een apolaire en hydrofobe staart (vetmoleculen) en een polair en hydrofiele kop (fosforgroepen)
- de polaire kopjes aan de buitenkant naar het water gericht (want ook polair) en de staartjes naar binnen (naar elkaar gericht)
waarom hebben fosfolipiden een dubbel karakter
enkel polair: zou oplossen in het water (in de cel)
enkel apolair: ze zouden het water afstoten en allemaal aan elkaar hechten
wat zijn cholesterolmoleculen + waar
= vermindert de bewegelijkheid v/d fosfolipiden -> hoe meer cholesterol hoe minder flexibel en vloeibaar het membraan
=> bij dierlijk cellen meer want hebben geen celwand!
* Bevindt zich tss de fosfolipiden
*
wat zijn transportproteïne (waar + functie)
= staan in voor het transport van stoffen doorheen het membraan
=> belangrijk want niet alle ionen en moleculen mogen en kunnen het membraan passeren
- bevindt zich tss de fosfolipiden
wat kan je zeggen over de doorlaatbaarheid v/h plasmamembraan
het membraan is dus halfdoorlatend of selectief permeabel –> kan de doorlaatbaarheid actief aanpassen door de transportproteïne = goede controle op wat er passeert
wat zijn glycoproteïne en glycolipiden
= proteïne en lipiden met een suikerketen => zorgen o.a voor celstabiliteit en identificatie v/d cel door andere cellen of virussen
-> belangrijk voor de immuniteit!!!
wat is er belangrijk bij de immuniteot v/e cel
de glycoproteïne en -lipiden
wat bezitten dierlijke cellen rond de glycolipiden en -proteïne
glycocalyx
wat is de glycocalyx + fucties (4)
=een beschermende laag rond de glycolipiden en -proteïne op basis van polysachariden
=> uniek voor elk individu
functies:
- bescherming celmembraan
- immuniteit
- celadhesie
- bescherming tegen kanker
wat zijn receptorproteïne + waar
= binden met specifieke moleculen -> geven daarna een signaal door en wordt er een reactie op gang gebracht in de cel
- bevinden zich aan de buitenkant
waarvoor staan receptoreiwitten nog in
voor de herkenning van ziekteverwekkers en gemuteerde- of kankercellen
=> is van cruciaal belang voor de noodzakelijke aanvaarding van getransplanteerde cellen ( bij donorschap)
wat is het cytoskelet (simpele opbouw + functie
een intercellulair netwerk van proteïnevezels verbonden met het plasmamembraan en celorganellen -> zorgt voor structuur, vorm en stevigheid
uit welke 3 proteïnevezels bestaat het cytoskelet
- microtubuli
- microfilamenten
- intermediaire filamenten
microtubuli (opbouw)
= fijne onvertakte buisvormige proteïne vezels
wat zijn microtubuli
=buisjes die voortdurend worden opgebouwd en afgebroken -> er is altijd dynamiek in de cel
wat zijn microtubuli (functie intra- en extracellulair)
intra:
=> Vesikels en andere celorganellen verplaatsen zich doorheen het cytosol
-> vergelijkbaar met snelwegen
extra: vormen de basis voor trilharen en zweepstaarten -> zorgen voor de voortbeweging v/d cel
wat zijn microfilamenten (fucntie, opbouw + rol)
= maken de celbeweging of celcontractie mogelijk
- gemaakt uit actine (en mysoine)
sleutelrol bij:
- insnoering v/ 2 dochtercellen
- komen vaak voor in spieren!
wat zijn intermediaire filamenten (3)
- Versterkt de cel, vooral bij bewegende cellen (bv: huid).
- Positioneert organellen (bv: nucleus)
- versterkt het plasma membraan -> helpt naburige cellen stevig samen te drukken -> maakt weefsels sterk en ondoorlaatbaar
intermediaire filamenten opbouw
verschillen van opbouw -> afhankelijk van celtype (want vervullen een andere functie) bv: bloedcellen en zenuwcellen)