ZO3. Contractie van de hart- en skeletspieren Flashcards

1
Q

F actine

A

eiwit polymeer dat de ruggengraat vormt van het dunne filament, actine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

tropomyosine

A

eiwitketen wat aan F-actine is gekoppeld, blokkeert in rust de binding van myosine door de bindingsplaats af te schermen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

troponine complex

A

gebonden aan tropomyosine en bestaat uit 3 subunits

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

dikke filament

A

gevormd door bundeling van staartdelen van een groot aantal myosine eiwitten. Bevat myosinekoppen, welke in rust gebonden zijn aan ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dunne filament

A

gevormd door actine, bindt na ATP hydrolyse met myosinekoppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

MHC

A

het belangrijkste onderdeel van het dikke filament. Heeft een staartdeel, een scharnierdeel en kopdeel De staartdelen vormen myosine. Kopdeel bindt aan F-actine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

MLC

A

regulator eiwitten die vastzitten naast het kopdeel van het MHC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

alfa actinine

A

gebonden aan actine en gelegen bij de Z lijnen. speelt een belangrijke rol bij de sarcomeer cytoskelet interactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Z lijn

A

alfa actinine waar de dunne filamenten aan vast zitten. gelegen in de H-band, die in de A band ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

myomesine

A

eiwit gelegen bij de M lijnen dat gebonden zit aan het myosine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

titine

A

loopt van de M lijn tot de Z lijn en is het langste eiwit van het sarcomeer, dient als een soort veer om het sarcomeer bij elkaar te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

A en I band

A

A band loopt van begin tot einde van dikke filament, daarbuiten zit de I band. Bij de A band is er geen overlapping van de dikke en dunne filamenten. Bij de I band is er geen overlapping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

sarcoplasmatisch reticulum

A

tubulair intracellulair membraansysteem vergelijkbaar met het ER, maar bevindt zich in een spiercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

terminale cisternae

A

uiteinden van het sarcoplasmatisch reticulum die samen met de twee t-tubuli een triade vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

t tubulus

A

diepe instulping van het plasmamembraan van de spiercel tussen de myofibrillen ter hoogte van de Z lijn. Door onder andere deze instulpingen is depolarisatie van het membraan mogelijk, waarbij de depolarisatie snel tot de binnenkant van de cel doordringt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

triade

A

samenwerking tussen het SR, t tubulus en spiervezel

17
Q

myofibril

A

een lange reeks van sarcomeer-eenheden die via Z-lijnen aan elkaar zijn verbonden

18
Q

sarcolemma

A

plasmamembraan van een spiercel

19
Q

glijdend filament hypothese

A

spiercontractie ontstaat door de beweging van dunne en dikke filamenten langs elkaar, gevolgd door de cross bridge cycling

20
Q

Cross bridge cycling

A
  1. Ca2+ concentratie stijgt door depolarisatie, actomyosine-ATPase wordt geactiveerd
  2. Ca bindt aan troponine C > conformatieverandering
  3. Troponine T zorgt voor een verschuiving van tropomyosine tov F-actine > myosinebindingsplaats komt vrij
  4. Binding van ATP wordt gehydrolyseerd > myosinekoppen in rustconformatie
  5. Myosinekopje bindt op een andere plek > Pi wordt losgelaten > powerstroke > conformatieverandering van myosinekop > filamenten glijden langs elkaar
  6. ADP losgelaten
21
Q

cytosolair Ca daalt

A

Ca los van troponine C > tropomyosine verschuift en myosinebindingsplaatsen worden afgeschermd > geen nieuwe cross bridges, bestaande cross-bridges verbroken > relaxatie

22
Q

skeletspierweefsel

A

meerdere kernen per cel (synctium), meerdere t-tubuli per sarcomeer, K en Ca grote rol

23
Q

hartspierweefsel

A

1 a 2 kernen per cel, 1 a 2 t tubuli per sarcomeer, Na en Ca

24
Q

verschillen excitatie-contractiekoppeling

A
  • skeletspier: L type Ca kanaal is fysiek gebonden aan RyR Ca kanaal in SR, er hoeven maar 2 Ca ionen door kanaal om RyR kanaal te activeren en Ca transport naar cytosol te starten
  • hartspier: L type Ca kanaal is niet direct gebonden aan RyR Ca kanaal in SR
25
Q

processen hartspier

A

noradrenaline bindt aan beta adrenerge receptoren > via Gs eiwit wordt ATP mbv adenylaatcyclase omgezet tot cAMP > PKA geactiveerd en fosforyleert meerdere target eiwitten, kan leiden tot bevordering van het contractieproces of het relaxatieproces
- L-type Ca kanaaleiwit en RyR gemodificeerd > drempelpotentiaal omhoog en meer Ca influx

26
Q

fosfolamban en troponine I

A

worden gemodificeerd, die respectievelijk zorgen voor meer SR-ATPase activiteit en snellere release van intracellulair Ca2+ en troponine C, speelt beide een rol bij het versnellen van het relaxatieproces > hoger hartritme door adrenerge stimulatie van de sinusknoop (chronotroop effect)

27
Q

troponine complex

A

TnI, TnC, TnT
- Ca bindt aan TnC > conformatieverandering > tropomyosine weggeschoven > cross-bridge vorming/contractie mogelijk
- door fosforylering TnI wordt Ca van TnC verdreven, waardoor conformatie van het troponine complex terug verandert: relaxatie

28
Q

ATP hydrolyse

A

in neutrale stand zetten van het myosine scharnier
- energie van powerstroke geleverd door loslaten Pi en ATP, ook in relaxatieproces verbruikt.
- intracellulair Ca verlaagd door Ca ATPase in SR en plasmamembraan, door energie in de vorm van ATP hydrolyse

29
Q

rigor mortis

A

ATP gebrek in spieren > cross bridges niet los en Ca wordt niet meer uit cytosol gepompt

30
Q

Excitatie contractie koppeling in hartspier

A
  1. Begint met een actiepotentiaal
  2. Calcium gaat via t-tubules de cel in
  3. Ca komt vrij uit het SR
  4. Ca bindt aan troponine C
  5. In het SR wordt calcium weer opgenomen
  6. Ca wordt de cel uitgepompt via sarcolemmale calciumpomp en Na/Ca exchanger
    7 Ca maakt zich los van troponine