Voorzetsels b Flashcards

1
Q

om (rondom) het gebouw

A

autour du bâtiment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2 graden onder nul

A

2 degrés au-dessous de zéro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

onder de menigte

A

parmi/dans la foule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

iets verdelen onder de mensen

A

partager quelque chose entre les gens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat versta je hieronder?

A

qu’est-ce que tu entends par là ?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

op een dag

A

un Jour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

op een mooie dag in de lente

A

par une belle journée de printemps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

op de grond vallen

A

tomber par/à terre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

op tijd aankomen

A

arriver à l’heure/temps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

op dit ogenblik

A

en ce moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

op dat ogenblik

A

à ce moment-là

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

op den duur

A

à la longue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

op zijn best, op zijn allerbest

A

au mieux, tout au mieux

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het is twee uur op mijn horloge

A

il est deux heures à ma montre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

op zijn Frans

A

à la française

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ieder op zijn beurt

A

chacun à son tour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een prijs vaststellen op

A

fixer un prix à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een abonnement nemen op een krant op school

A

s’abonner à un journal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

op straat, op haar kamer

A

dans la rue, dans sa chambre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

op deze manier

A

de cette façon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

jaloers op iemand zijn

A

être jaloux de qn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

trots op iets of iemand zijn

A

être fier de qc ou de qn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

op mijn verjaardag

A

le jour de mon anniversaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

boos zijn op iemand

A

être fâché contre qn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

op de tweede verdieping

A

au deuxième/second étage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

op een kantoor werken

A

travailler dans un bureau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

op … toon

A

d’un ton …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

er bij iemand op aandringen dat

A

insister auprès de qn pour que

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

op een veilige plaats

A

en lieu sûr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

over twee weken

A

dans quinze jours

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

over enige dagen

A

dans quelques jours, d’ici quelques jours

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

vandaag over veertien dagen

A

aujourd’hui en quinze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

waarover gaat het?

A

de quoi s’agit-il?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

een brug over de rivier

A

un pont sur la rivière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

twee euro per liter/stuk/meter

A

deux euros le litre/la pièce/le mètre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

per post

A

par la poste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

honderd kilometer per uur

A

cent kilomètres à l’heure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

per stuk, pond, dozijn, … verkopen

A

vendre à la pièce, à la livre, à la douzaine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

tot mijn grote verbazing/spijt

A

à mon grand étonnement/regret

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

tot elke prijs

A

à tout prix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

van dag tot dag

A

au jour le jour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

van deur tot deur

A

de porte en porte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

tot overmaat van ramp

A

pour comble de malheur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

uit alle macht

A

de toutes ses forces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

uit het hoofd leren

A

apprendre par cœur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

uit ervaring

A

par expérience

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

uit beleefdheid

A

par politesse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

uit het raam kijken

A

regarder par la fenêtre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

uit mijn naam (namens mij)

A

en mon nom, de ma part

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

uit het oog, uit het hart

A

loin des yeux, loin du cœur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

de kachel is uit

A

le poêle est éteint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

het boek is uit(gekomen)

A

le livre est sorti

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

ik heb het boek uit

A

j’ai fini le livre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

uit een wijnglas drinken

A

boire dans un verre à vin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

negen van de tien keer

A

neuf fois sur dix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

iemand van de trein halen

A

prendre/chercher qn à la gare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

van binnen/buiten

A

en/au dedans/dehors, à l’intérieur/ l’extérieur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

van wie is dat?

A

à qui est cela?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

dat is aardig van u

A

c’est gentil à vous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

ik kom van de dokter

A

Je viens de chez le docteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

de groeten van mij

A

le bonjour de ma part

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

dit boek is van hem (eigendom)

A

ce livre est à lui

63
Q

dit boek is van hem (zelfgeschreven)

A

ce livre est de lui

64
Q

een vriend van mij

A

un de mes amis

65
Q

de meeste van hen -

A

la plupart d’entre eux

66
Q

wie van hen?

A

lequel d’entre eux?

67
Q

iets maken van hout

A

faire qc avec du bois

68
Q

iets van de tafel nemen

A

prendre qc sur la table

69
Q

vanwege de omstandigheden

A

à cause des circonstances

70
Q

voor (tijd)

A

avant

71
Q

voor (plaats)

A

devant

72
Q

voor (bestemming, ten behoeve van)

A

pour

73
Q

een voor een

A

un à un

74
Q

voor de helft

A

à moitié

75
Q

voor het raam

A

à la fenêtre

76
Q

verantwoordelijk voor

A

responsable de

77
Q

bedankt voor uw aanwezigheid

A

merci de votre présence

78
Q

autour du bâtiment

A

om (rondom) het gebouw

79
Q

2 degrés au-dessous de zéro

A

2 graden onder nul

80
Q

parmi/dans la foule

A

onder de menigte

81
Q

partager quelque chose entre les gens

A

iets verdelen onder de mensen

82
Q

qu’est-ce que tu entends par là ?

A

wat versta je hieronder?

83
Q

un Jour

A

op een dag

84
Q

par une belle journée de printemps

A

op een mooie dag in de lente

85
Q

tomber par/à terre

A

op de grond vallen

86
Q

arriver à l’heure/temps

A

op tijd aankomen

87
Q

en ce moment

A

op dit ogenblik

88
Q

à ce moment-là

A

op dat ogenblik

89
Q

à la longue

A

op den duur

90
Q

au mieux, tout au mieux

A

op zijn best, op zijn allerbest

91
Q

il est deux heures à ma montre

A

het is twee uur op mijn horloge

92
Q

à la française

A

op zijn Frans

93
Q

chacun à son tour

A

ieder op zijn beurt

94
Q

fixer un prix à

A

een prijs vaststellen op

95
Q

s’abonner à un journal

A

een abonnement nemen op een krant op school

96
Q

dans la rue, dans sa chambre

A

op straat, op haar kamer

97
Q

de cette façon

A

op deze manier

98
Q

être jaloux de qn

A

jaloers op iemand zijn

99
Q

être fier de qc ou de qn

A

trots op iets of iemand zijn

100
Q

le jour de mon anniversaire

A

op mijn verjaardag

101
Q

être fâché contre qn

A

boos zijn op iemand

102
Q

au deuxième/second étage

A

op de tweede verdieping

103
Q

travailler dans un bureau

A

op een kantoor werken

104
Q

d’un ton …

A

op … toon

105
Q

insister auprès de qn pour que

A

er bij iemand op aandringen dat

106
Q

en lieu sûr

A

op een veilige plaats

107
Q

dans quinze jours

A

over twee weken

108
Q

dans quelques jours, d’ici quelques jours

A

over enige dagen

109
Q

aujourd’hui en quinze

A

vandaag over veertien dagen

110
Q

de quoi s’agit-il?

A

waarover gaat het?

111
Q

un pont sur la rivière

A

een brug over de rivier

112
Q

deux euros le litre/la pièce/le mètre

A

twee euro per liter/stuk/meter

113
Q

par la poste

A

per post

114
Q

cent kilomètres à l’heure

A

honderd kilometer per uur

115
Q

vendre à la pièce, à la livre, à la douzaine

A

per stuk, pond, dozijn, … verkopen

116
Q

à mon grand étonnement/regret

A

tot mijn grote verbazing/spijt

117
Q

à tout prix

A

tot elke prijs

118
Q

au jour le jour

A

van dag tot dag

119
Q

de porte en porte

A

van deur tot deur

120
Q

pour comble de malheur

A

tot overmaat van ramp

121
Q

de toutes ses forces

A

uit alle macht

122
Q

apprendre par cœur

A

uit het hoofd leren

123
Q

par expérience

A

uit ervaring

124
Q

par politesse

A

uit beleefdheid

125
Q

regarder par la fenêtre

A

uit het raam kijken

126
Q

en mon nom, de ma part

A

uit mijn naam (namens mij)

127
Q

loin des yeux, loin du cœur

A

uit het oog, uit het hart

128
Q

le poêle est éteint

A

de kachel is uit

129
Q

le livre est sorti

A

het boek is uit(gekomen)

130
Q

j’ai fini le livre

A

ik heb het boek uit

131
Q

boire dans un verre à vin

A

uit een wijnglas drinken

132
Q

neuf fois sur dix

A

negen van de tien keer

133
Q

prendre/chercher qn à la gare

A

iemand van de trein halen

134
Q

en/au dedans/dehors, à l’intérieur/ l’extérieur

A

van binnen/buiten

135
Q

à qui est cela?

A

van wie is dat?

136
Q

c’est gentil à vous

A

dat is aardig van u

137
Q

Je viens de chez le docteur

A

ik kom van de dokter

138
Q

le bonjour de ma part

A

de groeten van mij

139
Q

ce livre est à lui

A

dit boek is van hem (eigendom)

140
Q

ce livre est de lui

A

dit boek is van hem (zelfgeschreven)

141
Q

un de mes amis

A

een vriend van mij

142
Q

la plupart d’entre eux

A

de meeste van hen -

143
Q

lequel d’entre eux?

A

wie van hen?

144
Q

faire qc avec du bois

A

iets maken van hout

145
Q

prendre qc sur la table

A

iets van de tafel nemen

146
Q

à cause des circonstances

A

vanwege de omstandigheden

147
Q

avant

A

voor (tijd)

148
Q

devant

A

voor (plaats)

149
Q

pour

A

voor (bestemming, ten behoeve van)

150
Q

un à un

A

een voor een

151
Q

à moitié

A

voor de helft

152
Q

à la fenêtre

A

voor het raam

153
Q

responsable de

A

verantwoordelijk voor

154
Q

merci de votre présence

A

bedankt voor uw aanwezigheid