LOI-H04a Mots Flashcards
accueillir ( recevoir)
ontvangen
arranger (s’) ( prendre des dispositions)
maatregelen treffen
arranger (s’) (se mettre d’accord)
het eens worden
attirer sur soi la colère de qqn
zich iemands woede op de hals halen
avec conviction
met overtuiging
badminton m (faire du/jouer au)
badminton
base-ball m (faire du/jouer au)
baseball
basket-ball m (faire du/jouer au)
basketbal
biberon m (donner le biberon à un bébé)
zuigfles
bien m
bezit
bien mobilier et immobilier m
roerend en onroerend goed
boxe f (boxer/faire de la boxe)
boksen
branler la conviction de qqn
iemands overtuiging aan het wankelen brengen
camionnette f
de bestelwagen
canoë-kayak m (faire du)
kanovaren
c’est exaspérant (= c’est rageant)
het is om razend van te worden
champ d’action m
het werkterrein
chasse f (chasser/pratiquer la chasse)
de jacht
coin m
de hoek
considérablement
aanzienlijk
contenir sa colère
zijn woede onderdrukken
convaincre qqn de qqc (une preuve convaincante)
iemand van iets overtuigen
convaincre quelqu’un preuve à l’appui
iemand met tastbare bewijzen overtuigen
convaincu (= persuadé) (il est convaincu de ne pas se tromper)
overtuigd
couple m
het echtpaar
course f (à pied) (courir (à pied / faire de la course à pied)
hardlopen
coûter cher
duur zijn
cross m (faire du)
veldloop
cyclisme m (faire du)
wielersport
dès que
zodra
désaccord m (être/se trouver en désaccord avec qqn sur qqc)
het meningsverschil
différend m
geschil
d’un ton convaincu
op besliste toon
élargir
verbreden
emmener (j’ai emmené les enfants et j’ai emporté des livres)
meenemen (alleen voor personen)
emploi m
het werk; de baan
en herbe
aankomend; in spe
en quête de
op zoek naar
escalade des prix f
de snelle prijsstijging
escalade f
de stijging
escalade f (ascension f)
de beklimming
escalade f (faire de l’)
bergbeklimmen, beklimmen
escrime f (faire de l’)
schermen
être brouillé avec
gebrouilleerd zijn met
être dans une colère noire
verschrikkelijk kwaad zijn, razend zijn
être divisé sur qqc
het oneens zijn over iets
être fâché contre qqn.
boos zijn op iemand
être furibond (= être blême de colère, être furieux (contre qqn.) )
witheet zijn
être ravi
dolblij zijn
être/mettre en colère
woedend zijn/maken
faire exprès
met opzet doen
faire la classe
voor de klas staan, les geven
faire ses valises
zijn koffers pakken
football m (faire du/jouer au)
voetballen
footing m (faire du)
trimmen
force f, pouvoir de persuasion m
overredingskracht (2)
golf m (faire du/jouer au)
golf
gymnastique f (faire de la)
turnen
haltérophilie f (faire de l’)
gewichtheffen
handball m (faire du/jouer au)
handbal
hockey sur gazon m (faire du/jouer au)
hockey
hockey sur glace m (faire du/jouer au)
ijshockey
il n’est pas facile à persuader
hij laat zich niet makkelijk overhalen/overtuigen