LOI-H28 Mots Flashcards
1
Q
ostracisme m
A
uitsluiting, doodverklaring
2
Q
synoptique
A
beknopt
3
Q
coercition
A
dwang
4
Q
renflouer
A
er weer bovenop helpen
5
Q
approuver
A
goedkeuren
6
Q
approbation f
A
goedkeuring
7
Q
budget m
A
begroting
8
Q
budgétiser, la budgétisation
A
budgetteren, de budgettering
9
Q
discussion budgétaire f
A
begrotingsdebat
10
Q
les charges f
A
de lasten
11
Q
les charges de la collectivité f
A
collectieve lasten
12
Q
la Cour des Comptes
A
de Rekenkamer
13
Q
déficit m
A
tekort
14
Q
dette f
A
schuld
15
Q
dette publique f
A
staatsschuld
16
Q
endettement extérieur m
A
de schuld aan het buitenland
17
Q
remettre une dette
A
schuld kwijtschelden
18
Q
emprunt m
A
lening
19
Q
émettre/lancer un emprunt public / d’État (
A
staatslening uitschrijven
20
Q
excédent m
A
overschot
21
Q
les finances f
A
de financiën
22
Q
plan de financement
A
financieringsplan
23
Q
produit m
A
product
24
Q
les recettes f
A
inkomsten
25
les recettes (f) et les dépenses f
de inkomsten en de uitgaven
26
les recettes fiscales
belastingopbrengsten
27
le Trésor
schatkist
28
bon du Trésor m
het schatkistbiljet
29
ajustement m
aanpassing, correctie
30
déclencher
ontketenen
31
la filiation f
verwantschap
32
intempestif
ongelegen, ongepast
33
assouplissement m
versoepeling
34
baisse f
verlaging
35
discipline budgétaire européenne f
de Europese begrotingsdiscipline
36
équilibre budgétaire m
begrotingsevenwicht
37
partie prenante f
ontvangende partij
38
remettre en question
opnieuw ter discussie, aan de orde stellen
39
le sommet européen m
Europese top (ontmoeting)
40
subir
ondergaan
41
zone euro f
eurogebied, eurozone
42
uitsluiting, doodverklaring
ostracisme m
43
beknopt
synoptique
44
dwang
coercition
45
er weer bovenop helpen
renflouer
46
goedkeuren
approuver
47
goedkeuring
approbation f
48
begroting
budget m
49
budgetteren, de budgettering
budgétiser, la budgétisation
50
begrotingsdebat
discussion budgétaire f
51
de lasten
les charges f
52
collectieve lasten
les charges de la collectivité f
53
de Rekenkamer
la Cour des Comptes
54
tekort
déficit m
55
schuld
dette f
56
staatsschuld
dette publique f
57
de schuld aan het buitenland
endettement extérieur m
58
schuld kwijtschelden
remettre une dette
59
lening
emprunt m
60
staatslening uitschrijven
émettre/lancer un emprunt public / d'État (
61
overschot
excédent m
62
de financiën
les finances f
63
financieringsplan
plan de financement
64
product
produit m
65
inkomsten
les recettes f
66
de inkomsten en de uitgaven
les recettes (f) et les dépenses f
67
belastingopbrengsten
les recettes fiscales
68
schatkist
le Trésor
69
het schatkistbiljet
bon du Trésor m
70
aanpassing, correctie
ajustement m
71
ontketenen
déclencher
72
verwantschap
la filiation f
73
ongelegen, ongepast
intempestif
74
versoepeling
assouplissement m
75
verlaging
baisse f
76
de Europese begrotingsdiscipline
discipline budgétaire européenne f
77
begrotingsevenwicht
équilibre budgétaire m
78
ontvangende partij
partie prenante f
79
opnieuw ter discussie, aan de orde stellen
remettre en question
80
Europese top (ontmoeting)
le sommet européen m
81
ondergaan
subir
82
eurogebied, eurozone
zone euro f
