LOI-H02b Mots Flashcards

1
Q

je suis fâché <=> j’en suis fâche (c’est ma faute, j’en suis fâché)

A

ik ben boos <=> het spijt me

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

échec m <=> les échecs

A

de tegenslag <=> het schaakspel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Le Samu (Le Service d’aide médicale d’urgence)

A

de spoedeisende hulp (SEH)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

les bagages

A

de bagage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

les ciseaux

A

de schaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

les devoirs

A

het huiswerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

les environs

A

de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

les frais médicaux

A

de ziektekosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

les lunettes

A

de bril

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

les mathématiques

A

de wiskunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Les prestations sociales

A

de sociale voorzieningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

les soins

A

hulp, behandeling, zorg; verzorging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

les soins médicaux ; les premiers soins

A

de eerste hulp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

les urgences

A

de spoedeisende hulp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

les vacances

A

de vakantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

maison de retraite f

A

het bejaardentehuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

majeur

A

belangrijkste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

malade [m/f]

A

ziek [zieke, patiënt]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

maladie f

A

ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

malgré (= en dépit de)

A

ondanks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

massif

A

massaal, op grote schaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

médecin conseil m

A

de controlerend geneesheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

médecin de famille m

A

de huisarts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

médecin de garde m

A

de dienstdoende arts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
médecin m (aller chez le médecin)
dokter, (huis)arts
26
médecin spécialiste m
de specialist
27
médecine de pointe f
geavanceerde geneeskunde
28
médecine f
geneeskunde
29
médecine parallèle f
de alternatieve geneeskunde
30
médicament m (prendre des médicaments)
medicijn, geneesmiddel
31
mettre en cause
in gevaar brengen
32
mettre en place
instellen
33
mission f
taak, rol, opdracht
34
ne craignez rien (ce n'est qu'une piqure.)
wees/t u niet bang
35
ne pas avoir de chance (je n'ai pas eu de chance ce matin.)
geen geluk hebben/pech hebben
36
ne t’en fais pas / ne vous en faites pas
maak je/maakt u zich geen zorgen/wees niet ongerust
37
net(te)
duidelijk (merkbaar)
38
pagaille f
rotzooi, puinhoop
39
penses-tu / pensez-vous ! (Une maison de retraite ? Penses-tu I)
geen denken aan!/geen sprake van!
40
pénurie f
tekort
41
peu
weinig, niet erg
42
pour te/vous consoler
als troost
43
pratiquer
uitoefenen
44
prendre des gardes
dienstdoen
45
prendre l'habitude (de)
de gewoonte aannemen (te/om)
46
présenter (un rapport; ses excuses)
aanbieden
47
présenter un danger
een gevaar betekenen
48
propice
geschikt, gunstig
49
public
openbaar
50
puisque
aangezien, daar
51
qualifié
bevoegd
52
qu'il s'agisse de ... ou de ...
of het nu gaat om ... of om ...
53
rapport m
verslag, rapport, verband
54
rapport m
verband
55
rechigner à
geen zin hebben in, afkerig zijn van
56
réforme f
de hervorming; de vernieuwing
57
remboursement des soins m
de ziektekostenvergoeding
58
résulter de
voortvloeien uit, het gevolg zijn van
59
retarder (ralentir)
vertragen, ophouden
60
retarder
achterlopen (van klok)
61
retarder (ajourner)
uitstellen
62
salle d'attente f
de wachtkamer
63
sans complaisance
zonder er doekjes om te winden
64
sans issue
hopeloos, uitzichtloos
65
se faire examiner
zich laten onderzoeken
66
se faire opérer
zich laten opereren; geopereerd worden
67
se faire radiographier
foto's laten maken; zich laten doorlichten
68
se porter malade
zich ziek melden
69
se rendre compte de
zich rekenschap geven (van); beseffen
70
se suicider
zelfmoord plegen
71
sécurité sociale (la Sécu) f
de sociale zekerheid
72
sens des responsabilités m
verantwoordelijkheidsgevoel
73
s'équiper (de)
zich uitrusten (met)
74
service des urgences m
de eerstehulpdienst
75
signe m
teken
76
sois / soyez tranquille (Sois tranquille, il s'en remettra.)
wees/t u gerust
77
sophistique
geavanceerd
78
souscrire au régime d’assurance maladie
zich inschrijven bij de zorgverzekering
79
succomber à la suite d'une maladie
aan een ziekte bezwijken
80
suicide m
de zelfmoord
81
supprimer
weghalen, afschaffen
82
tant que
zolang
83
tel
zoals
84
témoigner (de)
getuigen (van), blijk geven (van)
85
tomber malade
ziek worden
86
toucher l'indemnité de maladie
in de ziektewet lopen
87
traîner une maladie
maar niet van een ziekte afkomen
88
un livre \<=\> une livre
een boek \<=\> een pond
89
un manche \<=\> une manche
een steel \<=\> een mouw
90
un mot de réconfort (je vous écris juste un mot de réconfort.)
een opbeurend woord/een woord van troost
91
un peu
een beetje
92
un poêle \<=\> une poêle
een kachel \<=\> een koekenpan
93
un somme \<=\> une somme
een slaapje \<=\> een (geld)som, bedrag
94
un tour \<=\> une tour
een rondreis, beurt, ommetje \<=\> een toren
95
urgence f
spoedgeval
96
urgence f (la nécessite d’agir vite ; être d’extrême urgence)
urgentie, spoedgeval
97
urgent (il est urgent de le prévenir.)
dringend
98
ik ben boos \<=\> Het spijt me
je suis fâché \<=\> j’en suis fâche (c'est ma faute, j’en suis fâché)
99
de tegenslag \<=\> het schaakspel
échec m \<=\> les échecs
100
de spoedeisende hulp (SEH)
Le Samu (Le Service d'aide médicale d'urgence)
101
de bagage
les bagages
102
de schaar
les ciseaux
103
het huiswerk
les devoirs
104
de omgeving
les environs
105
de ziektekosten
les frais médicaux
106
de bril
les lunettes
107
de wiskunde
les mathématiques
108
de sociale voorzieningen
Les prestations sociales
109
hulp, behandeling, zorg; verzorging
les soins
110
de eerste hulp
les soins médicaux ; les premiers soins
111
de spoedeisende hulp
les urgences
112
de vakantie
les vacances
113
het bejaardentehuis
maison de retraite f
114
belangrijkste
majeur
115
ziek [zieke, patiënt]
malade [m/f]
116
ziekte
maladie f
117
ondanks
malgré (= en dépit de)
118
massaal, op grote schaal
massif
119
de controlerend geneesheer
médecin conseil m
120
de huisarts
médecin de famille m
121
de dienstdoende arts
médecin de garde m
122
dokter, (huis)arts
médecin m (aller chez le médecin)
123
de specialist
médecin spécialiste m
124
geavanceerde geneeskunde
médecine de pointe f
125
geneeskunde
médecine f
126
de alternatieve geneeskunde
médecine parallèle f
127
medicijn, geneesmiddel
médicament m (prendre des médicaments)
128
in gevaar brengen
mettre en cause
129
instellen
mettre en place
130
taak, rol, opdracht
mission f
131
wees/t u niet bang
ne craignez rien (ce n'est qu'une piqure.)
132
geen geluk hebben/pech hebben
ne pas avoir de chance (je n'ai pas eu de chance ce matin.)
133
maak je/maakt u zich geen zorgen/wees niet ongerust
ne t’en fais pas / ne vous en faites pas
134
duidelijk (merkbaar)
net(te)
135
rotzooi, puinhoop
pagaille f
136
geen denken aan!/geen sprake van!
penses-tu / pensez-vous ! (Une maison de retraite ? Penses-tu I)
137
tekort
pénurie f
138
weinig, niet erg
peu
139
als troost
pour te / vous consoler
140
uitoefenen
pratiquer
141
dienstdoen
prendre des gardes
142
de gewoonte aannemen (te/om)
prendre l'habitude (de)
143
aanbieden
présenter (un rapport; ses excuses)
144
een gevaar betekenen
présenter un danger
145
geschikt, gunstig
propice
146
openbaar
public
147
aangezien, daar
puisque
148
bevoegd
qualifié
149
of het nu gaat om ... of om ...
qu'il s'agisse de ... ou de ...
150
verslag, rapport, verband
rapport m
151
verband
rapport m
152
geen zin hebben in, afkerig zijn van
rechigner à
153
de hervorming; de vernieuwing
réforme f
154
de ziektekostenvergoeding
remboursement des soins m
155
voortvloeien uit, het gevolg zijn van
résulter de
156
vertragen, ophouden
retarder (= ralentir)
157
achterlopen (van klok)
retarder
158
uitstellen
retarder (= ajourner)
159
de wachtkamer
salle d'attente f
160
zonder er doekjes om te winden
sans complaisance
161
hopeloos, uitzichtloos
sans issue
162
zich laten onderzoeken
se faire examiner
163
zich laten opereren; geopereerd worden
se faire opérer
164
foto's laten maken; zich laten doorlichten
se faire radiographier
165
zich ziek melden
se porter malade
166
zich rekenschap geven (van); beseffen
se rendre compte de
167
zelfmoord plegen
se suicider
168
de sociale zekerheid
sécurité sociale (la Sécu) f
169
verantwoordelijkheidsgevoel
sens des responsabilités m
170
zich uitrusten (met)
s'équiper (de)
171
de eerstehulpdienst
service des urgences m
172
teken
signe m
173
wees/t u gerust
sois / soyez tranquille (Sois tranquille, il s'en remettra.)
174
geavanceerd
sophistique
175
zich inschrijven bij de zorgverzekering
souscrire au régime d’assurance maladie
176
aan een ziekte bezwijken
succomber à la suite d'une maladie
177
de zelfmoord
suicide m
178
weghalen, afschaffen
supprimer
179
zolang
tant que
180
zoals
tel
181
getuigen (van), blijk geven (van)
témoigner (de)
182
ziek worden
tomber malade
183
in de ziektewet lopen
toucher l'indemnité de maladie
184
maar niet van een ziekte afkomen
traîner une maladie
185
een boek \<=\> een pond
un livre \<=\> une livre
186
een steel \<=\> een mouw
un manche \<=\> une manche
187
een opbeurend woord/een woord van troost
un mot de réconfort (je vous écris juste un mot de réconfort.)
188
een beetje
un peu
189
een kachel \<=\> een koekenpan
un poêle \<=\> une poêle
190
een slaapje \<=\> een (geld)som, bedrag
un somme \<=\> une somme
191
een rondreis, beurt, ommetje \<=\> een toren
un tour \<=\> une tour
192
spoedgeval
urgence f
193
urgentie, spoedgeval
urgence f (la nécessite d’agir vite ; être d’extrême urgence)
194
dringend
urgent (il est urgent de le prévenir.)