LOI-H32 Mots

Question 1

majorité absolue f

Answer 1

absolute meerderheid

Question 2

monarque m

Answer 2

vorst

Question 3

monarchie constitutionnelle f

Answer 3

constitutionele monarchie

Question 4

pouvoir exécutif m

Answer 4

uitvoerende macht

Question 5

processus législatif m

Answer 5

wetgevingsproces

Question 6

prince m

Answer 6

prins

Question 7

pouvoir politique m

Answer 7

politieke macht

Question 8

prérogative f

Answer 8

voorrecht, privilege

Question 9

régalien

Answer 9

regaal, koninklijk

Question 10

régime m

Answer 10

regeringsstelsel

Question 11

royaume m

Answer 11

koninkrijk

Question 12

regroupement supranational m

Answer 12

supranationale (landsoverstijgende) groeperlng

Question 13

scrutin proportionnel m

Answer 13

evenredigheid van stemmen

Question 14

scrutin majoritaire m

Answer 14

absolute meerderheid van stemmen

Question 15

être élu par scrutin majoritaire

Answer 15

bij meerderheid van stemmen gekozen worden

Question 16

suffrage universel m

Answer 16

algemeen kiesrecht

Question 17

abdiquer (le trône) (en faveur)

Answer 17

afstand doen (van de troon)

Question 18

baron m

Answer 18

baron

Question 19

chef de l’État m

Answer 19

staatshoofd

Question 20

coalition f

Answer 20

coalitie

Question 21

comte m

Answer 21

graaf

Question 22

comté m

Answer 22

graafschap

Question 23

couronne f

Answer 23

kroon

Question 24

duc m

Answer 24

hertog

Question 25

empire m

Answer 25

keizerrijk

Question 26

héritier m

Answer 26

(troon)opvolger

Question 27

l’Administration

Answer 27

ambtenarenapparaat

Question 28

entrer dans l’Administration

Answer 28

in overheidsdienst gaan

Question 29

attiser/attirer les convoitises de qn

Answer 29

iemands hebzucht aanwakkeren

Question 30

dîme f

Answer 30

een tiende, deel van de waarde

Question 31

douceur f

Answer 31

geschenk (in geld), fooi

Question 32

ébruiter

Answer 32

ruchtbaarheid geven aan, rondbazuinen

Question 33

s’ébruiter

Answer 33

uitlekken

Question 34

entacher

Answer 34

bezoedelen, smet werpen op

Question 35

exhaustif

Answer 35

uitputtend, volledig, uitvoerig

Question 36

honorariat m

Answer 36

emeritaat

Question 37

impartial

Answer 37

onpartijdig, objectief

Question 38

indéniable

Answer 38

niet te ontkennen, onbetwistbaar

Question 39

ingérence f

Answer 39

inmenging, bemoeienis, tussenkomst

Question 40

interlocuteur m

Answer 40

gesprekspartner, onderhandelingspartner

Question 41

ordonnance f

Answer 41

verordening, bepaling

Question 42

pot-de-vin m

Answer 42

steekpenning, smeergeld

Question 43

prébende f

Answer 43

erebaantje

Question 44

rectitude f

Answer 44

rechtlijnig-, rechtschapen-, onkreukbaarheid

Question 45

répartir équitablement

Answer 45

evenwichtig, eerlijk verdelen

Question 46

subordonné m

Answer 46

ondergeschikte

Question 47

absolute meerderheid

Answer 47

majorité absolue f

Question 48

vorst

Answer 48

monarque m

Question 49

constitutionele monarchie

Answer 49

monarchie constitutionnelle f

Question 50

uitvoerende macht

Answer 50

pouvoir exécutif m

Question 51

wetgevingsproces

Answer 51

processus législatif m

Question 52

prins

Answer 52

prince m

Question 53

politieke macht

Answer 53

pouvoir politique m

Question 54

voorrecht, privilege

Answer 54

prérogative f

Question 55

regaal, koninklijk

Answer 55

régalien

Question 56

regeringsstelsel

Answer 56

régime m

Question 57

koninkrijk

Answer 57

royaume m

Question 58

supranationale (landsoverstijgende) groeperlng

Answer 58

regroupement supranational m

Question 59

evenredigheid van stemmen

Answer 59

scrutin proportionnel m

Question 60

absolute meerderheid van stemmen

Answer 60

scrutin majoritaire

Question 61

bij meerderheid van stemmen gekozen worden

Answer 61

être élu par scrutin majoritaire

Question 62

algemeen kiesrecht

Answer 62

suffrage universel m

Question 63

afstand doen (van de troon)

Answer 63

abdiquer (le trône) (en faveur)

Question 64

baron

Answer 64

baron m

Question 65

staatshoofd

Answer 65

chef de l’État m

Question 66

coalitie

Answer 66

coalition f

Question 67

graaf

Answer 67

comte m

Question 68

graafschap

Answer 68

comté m

Question 69

kroon

Answer 69

couronne f

Question 70

hertog

Answer 70

duc m

Question 71

keizerrijk

Answer 71

empire m

Question 72

(troon)opvolger

Answer 72

héritier m

Question 73

ambtenarenapparaat

Answer 73

l’Administration

Question 74

in overheidsdienst gaan

Answer 74

entrer dans l’Administration

Question 75

iemands hebzucht aanwakkeren

Answer 75

attiser/attirer les convoitises de qn

Question 76

een tiende, deel van de waarde

Answer 76

dîme f

Question 77

geschenk (in geld), fooi

Answer 77

douceur f

Question 78

ruchtbaarheid geven aan, rondbazuinen

Answer 78

ébruiter

Question 79

uitlekken

Answer 79

s’ébruiter

Question 80

bezoedelen, smet werpen op

Answer 80

entacher

Question 81

uitputtend, volledig, uitvoerig

Answer 81

exhaustif

Question 82

emeritaat

Answer 82

honorariat m

Question 83

onpartijdig, objectief

Answer 83

impartial

Question 84

niet te ontkennen, onbetwistbaar

Answer 84

indéniable

Question 85

inmenging, bemoeienis, tussenkomst

Answer 85

ingérence f

Question 86

gesprekspartner, onderhandelingspartner

Answer 86

interlocuteur m

Question 87

verordening, bepaling

Answer 87

ordonnance f

Question 88

steekpenning, smeergeld

Answer 88

pot-de-vin m

Question 89

erebaantje

Answer 89

prébende f

Question 90

rechtlijnig-, rechtschapen-, onkreukbaarheid

Answer 90

rectitude f

Question 91

evenwichtig, eerlijk verdelen

Answer 91

répartir équitablement

Question 92

ondergeschikte

Answer 92

subordonné m