Scheikunde begrippen H.3 Flashcards

1
Q

Wat is een metaal?

A

Een stof met een redelijk hoog smeltpunt, buigzaam en glanzend, die als vaste stof stroom en warmte geleidt. Metalen zijn opgebouwd uit metaalionen en ‘vrije’ elektronen in een metaalrooster.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is metaalbinding?

A

Redelijk sterke binding tussen positieve metaalionen door de daartussen bewegende ‘vrije’ elektronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een legering?

A

Een mengsel van metalen, bijvoorbeeld brons (koper en tin), vaak minder buigzaam en beter bestand tegen corrosie dan zuivere metalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn zouten?

A

Verbinding die stroom geleidt in vloeibare of opgeloste toestand. Alle verbindingen van metalen en niet-metalen zijn zouten. Zouten zijn opgebouwd uit positief en negatief geladen ionen in een ionrooster.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een Ionbinding?

A

Sterke binding tussen positieve en negatieve ionen in een zout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een moleculaire stof?

A

Stof die opgebouwd is uit ongeladen moleculen, geleidt geen stroom.
Moleculaire stoffen bevatten geen metaalatomen. In de vaste fase vormt
een moleculaire stof een molecuulrooster.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de Vanderwaalsbinding of molecuulbinding?

A

Binding tussen moleculen, zwak bij lichte moleculen en sterker bij zware moleculen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is Atoombinding of covalente binding?

A

Binding in moleculen die de atomen bij elkaar houdt door een gemeenschappelijk elektronenpaar. Er bestaat enkelvoudige binding, dubbele binding en drievoudige binding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een structuurformule?

A

Geeft aan hoe de atomen in een molecuul aan elkaar zitten; de atoombinding wordt weergegeven met een streepje, bijv. H―S―H.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een Covalentie?

A

Aantal atoombindingen dat een atoom met andere atomen vormt:
Covalentie 1: H, F, Cl, Br, I Covalentie 3: N, P
Covalentie 2: O, S Covalentie 4: C, Si

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Systematische naam

A

Hiermee geef je de samenstelling van een molecuul weer. Voor het aantal
atomen gebruik je griekse telwoorden: mono (1), di (2), tri (3), tetra (4),
penta (5) en hexa (6).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Triviale naam

A

Een gewone, niet systematische naam van een stof, bijvoorbeeld water
i.p.v diwaterstofoxide, zie ook Binas tabel 66A.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Molverhouding

A

De coëfficiënten in een reactievergelijking geven de molverhouding aan
waarin stoffen reageren en ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Overmaat

A

Van één van de beginstoffen is meer aanwezig dan voor de reactie nodig
is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rendement

A

Werkelijke opbrengst/theoretische opbrengst x 100%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly