nederlands woordsoorten Flashcards
lw
lidwoord - de,het,een
zn
zelfstandig naamwoord - zijn woorden die mensen, dieren of dingen benoemen. Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord zetten. Bijvoorbeeld: de kast, de stoel, het kind.
bn
bijvoeglijk naamwoord - voegt iets toe aan het zelfstandig naamwoord( het staat vaak voor de zn)
bijvoorbeeld de RODE auto
psv
Persoonlijk voornaamwoord - het verwijst naar iemand
bzv
Bezittelijk voornaamwoord - geeft een bezit aan( het kan ook als het heel even hun bezit is)
vz
voorzetsel - kast en vakantie woorden
bw
bijwoord - geeft iets extra’s aan het bijvoeglijk naamwoord.
vw
voegwoord - weet zelf wel geef jezelf ff voorbeeld
aanw vnw
aanwijzend voornaamwoord - (de leerling, die leerling) Het aanwijzend voornaamwoord verwijst naar het zelfstandig naamwoord. Bij een aanwijzend voornaamwoord wijs je het zelfstandig naamwoord eigenlijk aan.
vr vnw
Vragende voornaamwoorden - zijn: wie, wat , welke (welk) en wat voor (een). Ze staan heel vaak aan het begin van een vraagzin.