nederlands woordsoorten Flashcards

1
Q

lw

A

lidwoord - de,het,een

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zn

A

zelfstandig naamwoord - zijn woorden die mensen, dieren of dingen benoemen. Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord zetten. Bijvoorbeeld: de kast, de stoel, het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bn

A

bijvoeglijk naamwoord - voegt iets toe aan het zelfstandig naamwoord( het staat vaak voor de zn)
bijvoorbeeld de RODE auto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

psv

A

Persoonlijk voornaamwoord - het verwijst naar iemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bzv

A

Bezittelijk voornaamwoord - geeft een bezit aan( het kan ook als het heel even hun bezit is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vz

A

voorzetsel - kast en vakantie woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bw

A

bijwoord - geeft iets extra’s aan het bijvoeglijk naamwoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vw

A

voegwoord - weet zelf wel geef jezelf ff voorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

aanw vnw

A

aanwijzend voornaamwoord - (de leerling, die leerling) Het aanwijzend voornaamwoord verwijst naar het zelfstandig naamwoord. Bij een aanwijzend voornaamwoord wijs je het zelfstandig naamwoord eigenlijk aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vr vnw

A

Vragende voornaamwoorden - zijn: wie, wat , welke (welk) en wat voor (een). Ze staan heel vaak aan het begin van een vraagzin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly