Nl lezen h. 1 t/m 4 belangrijke woorden Flashcards
1
Q
Standpunt/mening
A
Wat iemand ergens van vindt.
2
Q
Onderbouwen
A
Legt uit waarom je een bepaalde mening hebt.
3
Q
Argumenten
A
redenen waarom iemand iets wel of niet vindt.
4
Q
Feitelijke argumenten
A
Een feitelijk argument kan je controleren( het is waar of het is niet waar).
5
Q
Waarderende argumenten
A
Een waarderend argument kan je niet controleren.
6
Q
Enkelvoudige argumentatie
A
Als een schrijver zijn standpunt met één argument onderbouwt.
7
Q
Nevenschikkende argumentatie
A
Als een schrijver zijn standpunt met meerdere argumenten onderbouwt.
8
Q
Onderschikkende argumentatie
A
Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt het ene argument de andere.
9
Q
Weerlegging
A
bewijzen dat (iets) niet klopt, een eerdere bewering ontkrachten.