Duits kapitel 4 lektion 3 Flashcards
1
Q
fietsen
A
Fahrrad fahren
2
Q
voetballen
A
Fußball spielen
3
Q
aan gymnastiek doen
A
Gymnastik machen
4
Q
naar de sportschool gaan
A
ins Fitnessstudio gehen
5
Q
hardlopen
A
joggen
6
Q
paardrijden
A
reiten
7
Q
zwemmen
A
schwimmen
8
Q
zeilen
A
segeln
9
Q
skiën
A
Ski fahren
10
Q
dansen
A
tanzen