Duits kapitel 3 zinnen 2 Flashcards

1
Q

Wat zegt u / Wat zeg je?

A

Wie bitte?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ik spreek nog niet zo goed Duits.

A

Ich spreche noch nicht so gut Deutsch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat bedoelt u precies? / Wat bedoel je precies?

A

Was meinen Sie genau? / Was meinst du genau?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het spijt me / Sorry, ik heb niet alles begrepen.

A

Tut mir leid / Entschuldigung, ich habe nicht alles verstanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kunt u dat alstublieft herhalen? / Kun je dit herhalen?

A

Können Sie dat bitte wiederholen? / Kannst du das wiederholen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kunt u misschien wat langzamer praten? / Kun je langzamer praten?

A

Können Sie vielleicht etwas langsamer sprechen? / Kannst du langsamer sprechen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ik poets mijn tanden.

A

Ich putse mir die Zähne.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik kam / borstel / was / droog / föhn mijn haren.

A

Ich kämme / bürste / wasche / trockne / Föhne mir meine haare.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik was mijn gezicht / mijn handen.

A

Ich wasche mir mein Gesicht / Meine Hände.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ik douch me iedere dag / drie keer per week.

A

Ich dusche mich jeden Tag / drei mal pro Woche.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ik scheer mijn benen. / Ik scheer me niet.

A

Ich rasiere mir meine Beine. / Ich rasiere mich nicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ik trek een broek / spijkerbroek / jurk / rok / T-shirt / trui aan.

A

Ich ziehe mir eine Hose / eine Jeans / ein Kleid / einen Rock / ein T-shirt / einen Pullover an.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly