Perinatale pathologie en obductie kind Flashcards
Perinatale periode
AD 22 weken tm 28 dagen post partum.
perinatale sterfte
doodgeboren of sterfte AD 22w tm 28d postpartum en/of 500 gram geboortegewicht en/of >25 cm kruin-hiellengte (bij onbekende zwangerschapsduur).
oorzaken perinatale sterfte
- Prematuriteit
- Dysmaturiteit: kind is te klein voor zwangerschapsduur
- Aangeboren afwijkingen
- Placenta-afwijkingen
o Infecties: opstijgende infecties vanuit vagina naar vliezen - Lage APGAR score
Rol van pathologie bij perinatale problemen
- Perinatale audit (samenwerking tussen specialismen om eventuele fouten op te merken)
o Post mortem: onderzoek placenta heel belangrijk, obductie van foetus of neonaat - Ad vitam (levend kind): onderzoek van elk weefsel dat noodzakelijk wordt geacht door de behandelend arts (niet alle kinderen overlijden!)
Wat geeft een slechtere prognose?
Dysmaturiteit ten opzichte van prematuriteit
Dysmaturiteit
te laag geboortegewicht
Welke placentapathologie kan optreden?
- Te laag gewicht/insufficientie
- Terminale villus deficientie
- Pre-eclampsie
- Solutio placentale
- Intra-uteriene infecties: heel belangrijke oorzaak
- Chronische histocytaire intervillositis: wordt nog niet helemaal begrepen hoe het werkt
- Navelstrengproblemen
Rijping/rijpinsstoornis/pre-eclampsie
Compensatie: Versnelde tijping van de placenta, niet-fysiologische erythroblastosis (kind maakt meer onrijpe erys die nog kernen bevatten, normaal worden die na 20 weken niet meer in bloed foetus gevonden)
Normale aterme placenta
- Intervilleuze ruimten
- Chorionvlokken
- trofoblasten
- vasculosynctiele membranen
- fubrine
Belangrijkste afwijkingen placenta
- Placentaire insufficientie
- Pre-eclampsie
- Terminale villus deficientie
- Solutio placentae
- intra-uteriene infecties
- navelstrengproblemen
- chronische histiocytaire intervillositis
placentaire insufficientie
te laaggewicht en leidt tot intra-uteriene groeiretardatie
pre-eclampsie
- hypermature vili (versnelde rijping) en infarcering
- geoccludeerde spiraalarterien en necrose
- kernhoudende bloedcellen
- acute atherose van spiraalarterien
Terminale villus deficientie
Intrinsiek onvermogen van placenta tot rijping, wordt vaak gezien bij maternale DM. Beeld toont geen vaten en geen vasculosynctiele membranen aan de rand van vili en erytroblasten. Placenta oedeem
Solutio placentae
vroegtijdige loslating van placenta
Intra-uteriene infecties
Opstijgende infecties vaak, deze leiden tot chorio-amnionitits of funisitis. Met name bij een vervroegde vlieesscheur (PROM)
- Meest frequent
- Bacterieel in de vaginale flora die een pathogene rol kunnen spelen en overgroeien (soms gist: Candida). De vliezen kunnen geinfecteerd worden neutrofiele ontsteking waardoor prostaglandine vrijkomen vroeggeboorteinductie.
Chronische histiocytaire intervillositis
Immuunprobleem tussen moeder en kind, zeldzaam. Reactie van maternale macrofagen tegen placenta. Er is een histiocytaire ontsteking tussen vili en met aantasting van de vili tot gevolg. Er is een hoge kans op ongunstige zwangerschapsuitkomst en is een belangrijke overweging bij recidiverende miskramen
Problemen geassoceerd met prematuriteit
- RDS
- BPD
- Necrotiserende enterocolitits
- retinopathie van de prematuriteit
- germinale matrix en intraventriculaire hersenbloedingen
Predisponerende factoren RDS
Sectio caesarea
Maternale diabetes
Mannelijk
Tweelingen
Pathologie RDS
Er is een gebrek aan surfactant, (type 2 pneumocyten). Productie wordt gestimuleerd door corticosteroiden.
- Preventieve therapie: prenataal corticosteroiden moeder, postnataal surfactant inhalatie neonaat
Histopathologie RDS
Histopathologisch: eosinofiele hyaliene membranen in de alveoli
Bij kinderen waar het mis gaat: Alveolaire septa niet goed te zien. Je ziet dan hyaliene membranen. De bloedvaten hebben een grotere afstand tot lucht met zuurstof. De gaswisseling wordt dus verstoord
Complicaties RDS
Bronchopulmonale dysplasie (BPD)
o Klinische diagnose: O2 behoefte >28 dagen pp
o Histologie: een vermindering van het aantal alveoli met een relatief onrijp beeld van het longparenchym en grote simpele alveolaire structuren emfyseemachtig beeld
necrotiserende enterocolitis
- Terminale ileum, coecum en colon ascendens
- Oremature neonaten (10% van de neonaten onder 1500 gram)
- Pathogenese slechts deels duidelijk, bijdragende factoren: darmischemie, bacteriële colonisatie en enterale voeding
- Necrose, ulceratie, pneumatosis intestinalis, leidend tot perforatie, peritonitis en sepsis
- Behandeling: conservatief, maar 20-60% operaties (resectie)
- Mortaliteit 10-25%
- Preventie: moedermelk
Overige perinatale pathologie
- Problemen ten gevolge van aangeboren afwijkingen
o Niet bekende hartafwijkingen
o Nier- en diafragma afwijkingen leidend tot respiratoire insufficiëntie
o Congenitale tumoren (zeldzaam) - Primaire longaandoeningen
o Surfactant eiwit deficiënties
o Alveolaire capillaire dysplasie
o Pulmonale hypertensie
Sudden infant death syndroom (wiegendood)
Het plotselinge overlijden van een kind onder 1 jaar, waarvan de oorzaak onopgehelderd blijft na grondig onderzoek, inclusief complete obductie, analyse van de plaats van overlijden en review van klinische gegevens. Frequentie is in de afgelopen decennia enorm gedaald dankzij de back to sleep campagne.
SIDS, omgevingsfactoren
- Buikslapen is de belangrijkste risicofactor (RR 4)
- Co-sleeping
- Hyperthermie (dekbedje)
- Slapen op een zacht oppervlak
SIDS, risicofactoren ouders
- Jonge maternale leeftijd
- Roken en drugsgebruik van beide ouders (RR 10)
- Weinig of geen perinatale zrg
- Lage socio-economische status
- Kinderen kort op elkaar geboren
SIDS, risicofactoren kind
- Prematuren of ex-prematuren
- Mannelijk geslacht
- Meerlingen
- SIDS bij een broertje of zusje
- Voorgaande respiratoire infecties
- Hersenstamafwijkingen
Bevindingen postmortaal onderzoek SIDS
- 10% van de gevallen van een klinisch veronderstelde SIDS wordt een verklaring van overlijden gevonden.
- De helft daarvan zijn infecties, vooral bronchopneumonie, minder vaak niet onderkende congenitale afwijkingen of metabole aandoeningen
- Vaak zijn er alleen niet-specifieke veranderingen, zoals petechien (80% van de gevallen) en longoedeem