Congenitale afwijkingen van het centraal zenuwstelsel Flashcards

1
Q

telencephalon

A

cortex, basale kernen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

diencephalon

A

hypothalamus, thalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

mesencephalon

A

middenhersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

metencephalon

A

pons and cerebllom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

myelencephalon

A

verlengde merg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Begin groei (week 4)

A

begint de vorming van neurale buis  groeit en kromt. Belangrijk proces hierbij is neurogenese (toename aantal neuronen). Terwijl die worden geboren zie je ook dat ze vaak naar andere plekken toe gaan = neuronale migratie. Als ze op goeie plek zitten gaan zenuwcellen uitlopers maken, 1 is lang en gaat naar ander gebied (axonen) en die innerveren andere zenuwcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

neurogenese

A

de aanmaak van zenuwcellen. Vindt in de zwangerschap tussen 4-24 weken (6/7 maanden) plaats. Dit houdt daarna op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

groei hersenen (laatste maand foetale periode en na geboorte)

A

is vooral vermeerdering van steuncellen (astrocyten die zorgen dat neuronen zich prettig voelen en oligodendrocyten, maken myeline).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

synaptogenese

A
  • Tegelijkertijd worden verbindingen gevormd, begint voor de geboorte en gaat lang na geboorte door
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Volgorde stoornissen

A
  • Mentale retardatie is al vroeg aangelegd, circuits zijn niet helemaal goed. Hangen vaak samen met eiwitten die synaptische eindes finetunen.
  • Psychiatrische stoornissen ontstaan later
  • Neurodegeneratieve aandoeningen nog later
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vorming neurale buis

A

in 3e week van conceptie. Embryo is een schijf, caudaal heb je primitiefstreek waarin mesoderm wordt gevormd. Craniaal neurulatie proces (je krijgt een plaat, die gaat krommen en deze sluit uiteindelijk in 4e week na conceptie) en tegelijkertijd groeit alles. Ook ontstaat er nog neurale lijst, waaruit het perifere zenuwstelsel (sensibel, parasympatisch en sympatisch) ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

neurale buis

A

CZS = hersenen + ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

neurale lijst

A

perifeer zenuwstelsel (sensibele en motorische zenuwen (somatisch) en autonoom zenuwstelsel (parasymp en sympatisch systeem).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

sluitingsdefecten neurale lijst

A

Heeft een hoge incidentie: 0-4-1 per 1000 geboortes. Omgeving/genetisch: foliumzuur. Oorzaak:
- Neurale buis sluit niet (anencephalie)
- Abnormale ontwikkeling van mesoderm om neuraal buis (myelomeningocele = spina bifida)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

patroonvorming

A

Cranio-caudale patroonvorming: de neurale buis wordt al in een vroeg stadium onderverdeeld in verschillende delen. In eerste instantie is dat in 3 blazen (prosencephalon, mesencephalon en rhombencephalon). In einde week 6 krijg je 5-blazig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

5 blazen

A
  • Telencephalon met 2 kwabben: wordt cortex en basale frontale cortex
  • Diencephalon met 2 uitlopers waar ogen uit ontstaan. Wordt hypothalamus en thalamus
  • Mesencephalon: daaruit ontstaat middenhersenen met aquaduct
  • Metencephalon: wordt pons en cerebellum
  • Myelencephalon: het verlengde merg, met motorische en sensibele kernen
17
Q

anterior-posterior patroonvorming

A

door signalen uit omliggende weefsels en organiserende centra in de neurale buis:
- Anterior (mesencephalon): Wnt remmers uit endoderm  OTX2
- Posterior (rhombencephalon): Wnt uit paraxiaal mesoderm  GBX2
OTX2 en GBX2 en Engrailed zijn transcriptiefactoren. Engrailed zit tussenin.

Midbrain hindbrain boundary zit tussen mesencephalon en rhombencephalon

18
Q

midbrain hind boundary

A

De midbrain hindbrain boundary (MHB) is een belangrijk organiserend centrum > FGF8 speelt een rol. Als er mutaties in signaalmoleculen ontstaan, bijv in FGF8: leidt tot afwijkingen in mesencephalon en metencephalon.

19
Q

holoprosencephalie

A

defect in patroonvorming.
- Ernstige vorm: cyclopia
- Mild: hypotelorisme/hazelip
Bij holoprosencephalie is er verstoorde ontwikkeling van prosencephalon tot 2 telencephalon. Er is een verstoorde functie van SHH pathway in 25% van de gevallen.

20
Q

functie SHH

A

Pax6 uit en Pax2 aan

21
Q

dorso-ventrale patroonvorming in ruggenmerg

A

Concentratie van signaalmolecuul in relatie met meest ventrale aspect van neurale buis bepaalt wat voor zenuwcel je wordt. Concentratieverschillen van signaalmoleculen bepalen identiteit van zenuwcellen.

22
Q

Ventraal ruggenmerg

23
Q

dorsaal ruggenmerg

A

sensorisch

24
Q

SHH concentraties vertaling

A

Gebeurt door Gli in expressieniveaus van specifieke transcriptiefactoren:
- Shh-Gli regelen de expressie van transcriptiefactoren
- Het effect van Gli1 is concentratie en TF afhankelijk
- Deze TFs beïnvloeden ook elkaars expressie

25
Q

neurogenese

A

Vindt plaats aan de binnenzijde (ventraal) van de neurale buis: neuroblasten migreren vervolgens naar de juiste plaats. Neurogenese is een complex gereguleerd complex: symmetrisch vs asymmetrische deling.

26
Q

symmetrische deling

A

vermeerdering van stamcellen

27
Q

asymmetrische deling

A

neurogenese: cellen die opnieuw ontstaan niet opnieuw vermeerderen en gaan naar boven migreren

28
Q

microcephalie

A

te weinig neurogenese
o Klein hoofd
o Gekoppeld aan mentale retardatie, epilepsie etc
o Heeft meerdere oorzaken, maar o.a. door mutaties in genen betrokken bij chromosoom organisatie bij deling (mitose)

29
Q

macrocephalie

A

te veel neurogenese
o PTEN mutatie: functie is normaal onderdrukken van groei (ook betrokken bij vormen van kanker)
o Vergroot brein, vaak samen met autisme
o Weefselknobbels

30
Q

neuronale migratie

A

speelt een belangrijke rol in hersengebieden zoals de kleine hersenen en de hersenschors. Bij asymmetrische deling  radiale migratie: corticale neuroblasten migreren naar buiten. Buitenste laag in hersenschors wordt als laatste geboren. Er is een binnenste buiten ontwikkeling van hersenschors.

31
Q

verstoring van migratie

A

dan is de binnenste buiten aanleg verstoord = lissencephalie. De hersenschors is dan binnenste buiten gekeerd. De lagen zijn verstoord, maar vaak ook de sulci en de gyri zijn niet goed aangelegd. Bij lissencephalie heb je gladde hersenen: geen gyri en verdikte cortex. Geeft mentale retardatie.

32
Q

fenotype lissencephalie

A

problemen met slikken, musculaire spasmen, epilepsie, mentale retardatie, kortere levensverwachting door luchtweginfecties

33
Q

behandeling lissencephalie

A

epilepsie onderdrukken, leven zo aangenaam mogelijk maken

34
Q

prenatale diagnostiek voor lissencephalie

A

kan niet met echo of MRI: gyri vormen zich pas na mid-gestation. Je moet onderzoek met DNA doen naar mutaties in LIS1 gen.

35
Q

LIS1

A

interactie met centrosoom. Rol in migratie door microtubuli. Er is tangentiële migratie. Inhiberende zenuwcellen ontstaan in het subpallium en migreren langs het oppervlakte naar de cortex.