Les 49 Flashcards
いらっしゃる
er zijn, gaan, komen [erend] I, intr
進む ( すすむ)
voortgaan (intr.) I, intr.
過ごす ( すごす)
doorbrengen, passeren I, tr
召し上がる ( めしあがる)
eten [erend] I, tr.
仰る ( おっしゃる)
zeggen [erend] I, tr
なさる
doen [erend] I, tr
ご覧になる ( ごらんになる)
zien, kijken [erend] I, tr.
~と言う ( ~という)
… heten I, tr
熱を出す ( ねつをだす)
koorts krijgen I, tr
目指す ( めざす)
streven naar I, tr
勤める ( つとめる)
(voor een bedrijf) werken II, intr
会社に勤める ( かいしゃにとつめる)
voor een bedrijf werken II, intr
椅子に掛ける ( いすにかける)
op een stoel gaan zitten II, tr.
開発する ( かいはつする)
ontwikkelen III, tr.
受賞する ( じゅしょうする)
een prijs krijgen III, tr
ご存知だ ( ごぞんじだ)
weten [erend] (vgl. 知る ‘te weten komen’) tr.
旅館 ( りょかん)
Japans gasthuis (hotel, pension)
バス停 ( バスてい)
bushalte
奥様 ( おくさま)
echtgenote van iemand anders
~様 ( ~さま)
~さん [erend]
偶に ( たまに)
af en toe, zelden, heel soms
どなたでも
だれでも [erend]
~年~組 ( ~ねん~くみ)
jaar…, groep/klas…
よろしくお伝えください。( よろしくおつたえください。)
Doe haar/hem de groeten van me.
経歴 ( けいれき)
achtergrond, ervaring
医学部 ( いがくぶ)
medische faculteit
マウス
(computer-) muis
講演会 ( こうえんかい)
lezing
ノーベル賞 ( ノーベルしょう)
Nobelprijs
失礼致します。 ( しつれいいたします。)
失礼します。 [nederig]