Les 35 Flashcards
1
Q
正しい ( ただしい)
A
correct, juist i-A
2
Q
咲く ( さく)
A
gaan bloeien I, intr
3
Q
花が咲く ( はながさく)
A
bloemen gaan bloeien I, intr
4
Q
変わる ( かわる)
A
veranderen (intr.) I, intr
5
Q
色が変わる ( いろがかわる)
A
van kleur veranderen I, intr
6
Q
治る、直る ( なおる)
A
genezen, gerepareerd worden I, intr
7
Q
病気が治る ( びょうきがなおる)
A
van een ziekte genezen I, intr
8
Q
故障が直る ( こしょうがなおる)
A
een defect wordt gerepareerd I, intr
9
Q
交わる ( まじわる)
A
gezelschap houden, zich mengen met, omgaan met I, intr
10
Q
丸を付ける ( まるをつける)
A
omcirkelen II, tr.
11
Q
仲よくする ( なかよくする)
A
het goed met iemand kunnen vinden III, intr
12
Q
クリックする
A
klikken (met de muis) III, tr
13
Q
入力する ( にゅうりょくする)
A
invoeren III, tr
14
Q
必要 ( ひつよう)
A
noodzakelijk na-A
15
Q
島 ( しま)
A
eiland
16
Q
港 ( みなと)
A
haven
17
Q
近所 ( きんじょ)
A
buurt
18
Q
屋上 ( おくじょう)
A
op het dak