Les 44 Flashcards
濃い ( こい)
sterk (smaak), dik (vloeistof), donker (kleur) i-A
薄い ( うすい)
flauw (smaak), dun (platte objecten), licht (kleur) i-A
厚い ( あつい)
dik (platte objecten) i-A
太い ( ふとい)
dik (diameter) i-A
細い ( ほそい)
dun (diameter) i-A
縁起が悪い ( えんぎがわるい)
ongeluk brengen i-A
泣く ( なく)
huilen I, intr
笑う ( わらう)
lachen I, intr
乾く ( かわく)
(op-) drogen (intr.) I, intr.
シャツが乾く ( シャツがかわく)
het shirt droogt I, intr.
滑る ( すべる)
(uit-) glijden I, intr
嫌がる ( いやがる)
iets vervelend vinden I, intr
濡れる ( ぬれる)
nat worden II, intr
シャツが濡れる ( シャツがぬれる)
het shirt wordt nat II, intr
起きる ( おきる)
gebeuren (vgl. 起こる ‘gebeuren’) II, intr.
事故が起きる ( じこがおきる)
er gebeurt een ongeluk II, intr
別れる ( わかれる)
uit elkaar gaan II, intr
調節する ( ちょうせつする)
instellen III, tr
シャンプ-をする
shampoo gebruiken III, tr
安全 ( あんぜん)
veilig na-A
危険 ( きけん)
gevaarlijk na-A
安心 ( あんしん)
gerust na-A
空気 ( くうき)
lucht
涙 ( なみだ)
traan