Les 20 Flashcards
1
Q
要る ( いる)
A
nodig zijn, behoeven I, intr
2
Q
ビザが要る ( ビザが いる)
A
een visum nodig hebben I, intr
3
Q
調べる ( しらべる)
A
uitzoeken, opzoeken II, tr
4
Q
修理する ( しゅうりする)
A
repareren III, tr
5
Q
僕 ( ぼく)
A
ik (voornamelijk voor mannen)
6
Q
君 ( きみ)
A
jij (tegen lagergeplaatsten of je vriendin)
7
Q
~君 ( ~くん)
A
(suffix achter jongensnamen)
8
Q
うん
A
hmhm
9
Q
ううん
A
nee
10
Q
言葉 ( ことば)
A
woord, taal
11
Q
着物 ( きもの)
A
kimono
12
Q
ビザ
A
visum
13
Q
初め ( はじめ)
A
het begin
14
Q
終わり ( おわり)
A
het eind, Einde
15
Q
みんなで
A
met z’n allen