Les 12 Flashcards
1
Q
近い ( ちかい)
A
dichtbij i-A
2
Q
遠い ( とおい)
A
ver i-A
3
Q
早い ( はやい)
A
vroeg i-A
4
Q
速い ( はやい)
A
snel, vlug i-A
5
Q
遅い ( おそい)
A
laat, langzaam i-A
6
Q
多い ( おおい)
A
veel i-A
7
Q
少ない ( すくない)
A
weinig i-A
8
Q
暖かい ( あたたかい)
A
warm (weer), aangenaam warm (weer) i-A
9
Q
温かい ( あたたかい)
A
warm (tastzin) i-A
10
Q
涼しい ( すずしい)
A
koel, fris (weer) i-A
11
Q
甘い ( あまい)
A
zoet i-A
12
Q
辛い ( からい)
A
pittig, heet, scherp i-A
13
Q
重い ( おもい)
A
zwaar (gewicht) i-A
14
Q
軽い ( かるい)
A
licht (gewicht) i-A
15
Q
簡単な ( かんたんな)
A
eenvoudig, makkelijk na-A
16
Q
お茶がいい。( おちゃがいい。)
A
Ik wil graag thee. (lett. Thee is goed.)
17
Q
季節 ( きせつ)
A
seizoen
18
Q
春 ( はる)
A
lente
19
Q
夏 ( なつ)
A
zomer
20
Q
秋 ( あき)
A
herfst
21
Q
冬 (ふゆ)
A
winter
22
Q
天気 ( てんき)
A
het weer