Les 12 Flashcards
近い ( ちかい)
dichtbij i-A
遠い ( とおい)
ver i-A
早い ( はやい)
vroeg i-A
速い ( はやい)
snel, vlug i-A
遅い ( おそい)
laat, langzaam i-A
多い ( おおい)
veel i-A
少ない ( すくない)
weinig i-A
暖かい ( あたたかい)
warm (weer), aangenaam warm (weer) i-A
温かい ( あたたかい)
warm (tastzin) i-A
涼しい ( すずしい)
koel, fris (weer) i-A
甘い ( あまい)
zoet i-A
辛い ( からい)
pittig, heet, scherp i-A
重い ( おもい)
zwaar (gewicht) i-A
軽い ( かるい)
licht (gewicht) i-A
簡単な ( かんたんな)
eenvoudig, makkelijk na-A
お茶がいい。( おちゃがいい。)
Ik wil graag thee. (lett. Thee is goed.)
季節 ( きせつ)
seizoen
春 ( はる)
lente
夏 ( なつ)
zomer
秋 ( あき)
herfst
冬 (ふゆ)
winter
天気 ( てんき)
het weer
雨 ( あめ)
regen
雪 ( ゆき)
sneeuw
曇り ( くもり)
bewolking
ホテル
hotel
空港 ( くうこう)
vliegveld, luchthaven
海 ( うみ)
zee, oceaan
世界 ( せかい)
wereld
パーティー
feest
[お]祭り ( [お]まつり)
festival
すき焼き ( すきやき)
sukiyaki
刺身 ( さしみ)
sashimi
[お]寿司, [お]鮨 ( [お]すし)
sushi
天ぷら ( てんぷら)
tempura
豚肉 ( ぶたにく)
varkensvlees
鶏肉 ( とりにく)
kip(penvlees)
牛肉 ( ぎゅうにく)
rundvlees
生け花 ( いけばな)
ikebana
紅葉 ( もみじ)
herfstbladeren
どちら
welke (van de twee)
どちらも
allebei
いちばん
het meest
ずっと(多い) (おおい)
veel (meer)
初めて ( はじめて)
voor de eerste keer
只今。( ただいま。)
Ik ben thuis!
お帰りなさい。( おかえりなさい)
Welkom terug!
わあ、すごい人ですね。( わあ、すごꜜいひとですね。)
Wauw, wat veel mensen!
疲れました。( つかれました。)
Ik ben moe.
祇園祭 ( ぎおんまつり)
Gion-festival
香港 ( ホンコン)
Hongkong
シンガポール
Singapore
パーティーをする
een feest geven
生け花をする ( いけばなをする)
bloemschikken in Japanse stijl
レモン
citroen