Les 27 Flashcards
1
Q
素晴らしい ( すばらしい)
A
prachtig i-A
2
Q
走る ( はしる)
A
rennen, rijden I, intr
3
Q
道を走る ( みちをはしる)
A
over een weg rijden I, intr
4
Q
飼う ( かう)
A
houden (van (huis-)dieren) I, tr.
5
Q
開く ( ひらく)
A
openen, houden, organiseren I, tr
6
Q
教室を開く ( きょうしつをひらく)
A
een cursus organiseren I, tr
7
Q
見える ( みえる)
A
zichtbaar zijn, kunnen zien II, intr
8
Q
山が見える ( やまがみえる)
A
de bergen zijn te zien II, intr.
9
Q
聞こえる ( きこえる)
A
klinken, (kunnen) horen II, intr
10
Q
音が聞こえる ( おとがきこえる)
A
het geluid is te horen II, intr
11
Q
出来る ( できる)
A
ontstaan, gebouwd worden; kunnen II, intr
12
Q
道が出来る ( みちができる)
A
een straat wordt gebouwd II, intr.
13
Q
建てる ( たてる)
A
bouwen II, tr
14
Q
付ける ( つける)
A
vastmaken II, tr
15
Q
心配な ( しんぱいな)
A
zorgelijk na-A
16
Q
大好きな ( だいすきな)
A
heel leuk vinden na-A
17
Q
ペット
A
huisdier
18
Q
鳥 ( とり)
A
vogel
19
Q
声 ( こえ)
A
stem