Les 46 Flashcards
届く ( とどく)
aankomen (pakketjes, brieven) I, intr.
荷物が届く ( にもつがとどく)
het pakketje komt aan I, intr
向かう ( むかう)
ergens naartoe gaan, zich begeven I, intr
転ぶ ( ころぶ)
omvallen, rollen I, intr.
渡す ( わたす)
overhandigen I, tr.
焼く ( やく)
bakken, branden I, tr
バスが出る ( バスがでる)
de bus vertrekt II, intr
焼ける ( やける)
gebakken worden, afgebrand worden II, intr
パンが焼ける ( パンがやける)
het brood wordt gebakken II, intr
肉が焼ける ( にくがやける)
het vlees wordt gebakken II, intr.
ついている
het zit mee, geluk hebben (afgeleid van つく) II, intr.
帰って来る ( かえってくる)
terugkomen III, intr
入学する ( にゅうがくする)
aan de universiteit/school gaan studeren III, intr
大学に入学する ( だいがくににゅうがくする)
aan de universiteit gaan studeren III, intr.
大学を卒業する ( だいがくをそつぎょうする)
aan de universiteit afstuderen III, tr.