Frans C Frans>Nederlands Flashcards
1
Q
attirer
A
aantrekken
2
Q
deviner
A
raden
3
Q
marquer
A
een stempel drukken op
4
Q
porter
A
dragen
5
Q
entre autres
A
onder andere
6
Q
voici
A
hier is
7
Q
hebdomadaire
A
wekelijks
8
Q
payant
A
waarvoor betaald moet worden
9
Q
presque
A
bijna
10
Q
partout
A
overal
11
Q
principalement
A
vooral
12
Q
précédemment
A
eerder
13
Q
numérique
A
digitaal
14
Q
l’endroit
A
de plek
15
Q
le renseignement
A
de aanwijzing