Engels P3 Engels > Nederlands Flashcards
1
Q
entrepreneur
A
ondernemer
2
Q
evade
A
ontwijken
3
Q
graduate
A
behalen van het diploma
4
Q
impose
A
opleggen
5
Q
initially
A
aanvankelijk
6
Q
merit
A
kracht
7
Q
nurture
A
voeden
8
Q
prior to
A
voorafgaand aan
9
Q
prodigy
A
wonderkind
10
Q
pursue
A
nastreven
11
Q
reject
A
afwijzen
12
Q
resent
A
kwalijk nemen
13
Q
signal
A
een teken zijn
14
Q
stick
A
plakken
15
Q
subscribe to
A
abonneren op
16
Q
subsequently
A
vervolgens