Duits woorden 3 Flashcards
1
Q
de robot
A
der Roboter
2
Q
gevaarlijk
A
gefährlich
3
Q
vies
A
schmutzig
4
Q
zwaar, moeilijk
A
schwer
5
Q
het werk
A
die Arbeit
6
Q
eentonig
A
eintönig
7
Q
het dagelijks leven
A
der Alltag
8
Q
het huishouden
A
der Haushalt
9
Q
het onderzoek
A
die Forschung
10
Q
het vermogen om te leren
A
die Lehrfähigkeit
11
Q
knutselen
A
basteln
12
Q
de aanraking
A
die Berührung
13
Q
het gereedschap
A
das Werkzeug
14
Q
het geluid
A
das Geräusch