frans 19 nl>fr Flashcards
1
Q
de lezer
A
lecteurs
2
Q
een voorstelling
A
spectacle
3
Q
de schouwburg
A
théâtre
4
Q
het doek
A
rideau
5
Q
het museum
A
musée
6
Q
de bezoeker
A
visiteurs
7
Q
de musicus
A
musicien
8
Q
de regisseur
A
metteur en scène
9
Q
een zanger
A
chanteur
10
Q
huilen
A
pleurer
11
Q
de filmvoorstelling
A
séance
12
Q
de boekhandel
A
librairies
13
Q
de openingstijden
A
heures d’ouverture
14
Q
een stripverhaal
A
bandes dessinées
15
Q
de cultuur
A
culture