Engels trede 29 Flashcards
1
Q
huisvesting, verblijfplek
A
accomodation
2
Q
omstandigheden
A
conditions
3
Q
samenstelling
A
contraction
4
Q
eis
A
demand
5
Q
verscheidenheid
A
variety
6
Q
verwachtingen
A
expectations
7
Q
erfgoed
A
heritage
8
Q
verblijven
A
lodgings
9
Q
bescheidenheid
A
modesty
10
Q
voorzorgsmaatregelen
A
precautions
11
Q
vastgoed
A
real estate
12
Q
landschap
A
scenery
13
Q
gemeen
A
vicious
14
Q
toepassen
A
apply (to)
15
Q
vergelijken
A
compare (to)
16
Q
dumpen, achterlaten
A
ditch (to)
17
Q
verstigen vastellen
A
establish (to)