engels 4 Flashcards
1
Q
to tend to
A
ertoe neigen om
2
Q
amount
A
hoeveelheid
3
Q
actually
A
in feite
4
Q
aim/goal/purpose
A
doel
4
Q
unlikely
A
onwaarschijnlijk
4
Q
response
A
reactie
5
Q
access
A
toegang
5
Q
reason
A
reden
6
Q
release
A
vrijgeven
6
Q
range
A
bereik
7
Q
predators
A
roofdieren
7
Q
perhaps
A
misschien
8
Q
variety
A
verscheidenheid
9
Q
modify
A
aanpassen
10
Q
praise
A
prijzen
11
Q
obesity
A
overgewicht
12
Q
weight
A
gewicht
13
Q
to elaborate
A
uitbreiden
14
Q
to tone down
A
afzwakken
15
Q
undermine
A
ondermijnen
16
Q
contradict
A
tegenspreken
17
Q
criticise
A
bekritiseren
18
Q
emphasise/stress
A
benadrukken
19
Q
according to
A
volgens
20
Q
account for
A
verklaren
21
Q
amount to
A
op neerkomen
22
Q
argue
A
beweren
23
Q
attitude
A
standpunt
24
Q
bring up
A
naar voren brengen
25
Q
claim
A
beweren
26
Q
come down to
A
op neerkomen
27
Q
what can be concluded from
A
welke conclusie kan er getrokken worden uit
28
Q
conclude
A
besluiten