frans 16 nl>fr Flashcards
1
Q
het salaris
A
salaire
2
Q
de postbode
A
facteur
3
Q
verdienen
A
gagne
4
Q
per maand
A
par mois
5
Q
het minimumloon
A
le SMIC
6
Q
de uitkering
A
allocation
7
Q
de kosten van levensonderhoud
A
coût de la vie
8
Q
de vakbond
A
syndicats
9
Q
een demonstratie
A
manifestation
10
Q
de gids
A
guide
11
Q
het arbeidsbureau
A
ANPE
12
Q
zonder werk
A
sans travail
13
Q
een werkzoekende
A
demandeur d’emploi
14
Q
zich inschrijven
A
s’inscrire
15
Q
op proef
A
à l’essal