engels 3 Flashcards
1
Q
distinguish
A
onderscheid maken
2
Q
furious
A
woedend
3
Q
implication
A
gevolg
4
Q
legitimate
A
gerechtvaardig
5
Q
mainstay
A
belangerijkste pijler
6
Q
persuade
A
overhalen
7
Q
quote
A
citeren
8
Q
secure
A
veiligstellen
9
Q
step up
A
actief worden
10
Q
modesty
A
bescheidenheid
11
Q
determine
A
besluiten
12
Q
involved
A
betrokken
13
Q
prejudiced
A
bevooroordeeld
14
Q
admiration
A
bewondering
15
Q
nickname
A
bijnaam