5 Flashcards
fliehen
vluchten
sich unterstellen
verschuilen
unterstellen
veronderstellen, onder zetten/plaatsen
Anspruch der
aanspraak
das Steuer
stuur
die Steuer
belasting
der Muskel
spier
schrecken
schrikken
herunter
daarbeneden, omlaag
austrinken
leegdrinken
die Schicht
laag, klasse, ploeg
schichten
opstapelen
der Stoff
stof, drugs
verlogen
leugenachtig
meistens
meestal
mucken
tegensputteren, mokken
hinlegen
betalen, neerleggen
damit
daarmee, opdat
gerade bn
recht, juist, precies, even
gerade bijw
juist, net, vlak, recht, eventjes, bepaald
aufwerten
opwaarderen
das Geschich
bekwaamheid
fuchteln
zwaaien
hauen
slaan
ausweisen
bewijzen, aantonen
der Kontrahent
tegenstander
der Ausweis
id
der Widersacher
tegenstander
Heuchler
huichelaar
Mucke
gril, kuur
sobald
zodra
zugleich
tegelijk(ertijd)
prahlen
pochen
wiedererkennen
herkennen
spucken
spuwen
kürzlich
recent, onlangs
der Zeitvertreib (z)um
tijdverdrijf (als)
manchmal
af en toe, soms
etwas leid sein
ergens genoeg van hebben
er tut mir leid
ik heb met hem te doen
ich kann ihn nicht leiden
ik kan hem niet uitstaan
weich
week, slap
Einzelheit
bijzonderheid, detail
ekelhaft
weerzinwekkend, walgelijk
gehören
toebehoren, nodig zijn
die Zeile
regel, rij
Ehrenhaftigkeit
eerbaarheid
der Sekt
champi
die Rippe
rib
Mist bauen
er een puinhoop van maken