11 Flashcards
prüde
preuts
Fähigkeit
bekwaamheid, capaciteit
Beziehung
relatie, verband
Auswahl
keuze, selectie
anhören
luisteren naar
bodenständig
eigen, nationaal, autochtoon
verwinden
te boven komen
miese
rot, ellendig
abwimmeln
(iem) afpoeieren, (iets) afwimpelen
der Burgertsteig
stoep
eh
sowieso, toch al
womöglich
misschien
Äußerung
uiting
ergänzen
volledig maken
erfolgen
gebeuren
verdrängen
verdringen
benommen
verdoofd
verschwimmen
vervagen
ein Bett frisch beziehen
een bed verschonen
sich beziehen auf
betrekking hebben op
beziehen
(krant) geabonneerd zijn op
aufbegehren
opkomen, zich verzetten
die Birne
peer(tje), inf: hoofd
der Mitarbeiter
medewerker
das ist in etwa dasselbe
dat is ongeveer hetzelfde
die Straftat
delict
allerdings
echter
er hatte seine Lektion allerdings gelernt, aber …
hij had zijn les wel(iswaar) geleerd, maar …
das Wohl
welzijn
verstoßen
verstoten, zondigen
der Verstoß
fout, overtreding
verbluten
doodbloeden
die Schelle
bel, klokje, (regionaal) oorveeg, (meervoud) boeien, beugel, klem
hauptberuflich
als hoofdbetrekking
bar
naakt, zuiver; : (figuurlijk) für bare Münze nehmen blindelings geloven contant (geld): etwas in bar zahlen iets contant betalen
die Größe
grootte, uitgestrektheid, omvanggrootsheid
maat (van kleding, schoenen), grootheid (ook wiskunde)
rasant
pijlsnel
der Bart
baard
durchnehmen
doornemen, over de hekel halen
sich verhören
verkeerd verstaan
verhören
verhoren
vorder
voor, voorste
untersagen
verbieden
sofer
als, wanneer, indien, voor zover
weitergeben
doorgeven, (kosten) doorberekenen
unmittelbar
onmiddellijk, rechtstreeks, direct
heraus damit
zeg op
damit voegw
opdat
damit bijw
daarmee, dus
der Anbau
teelt, aanbouw