36 Flashcards
der Klempner
loodgieter
der Häuptling
stamhood
(ironisch) aanvoerder
jmnd von der Schule weisen
iemand v school verwijderen
der Befund
bevinding
(medisch) uitslag, diagnose
der Bettbezug
dekbedovertrek
Nachbildung
naamaak, kopie
das Gemach
vertrek kamer
der Nebenbuhler
rivaal
der Vorwand
voorwendsel uitvlucht
hanebüchen
ongehoord, schandalig, grof
zögern
talmen, dralen parzellen
das Fernglas
verrekijker
ersichtlich
duidelijk(te zien)
daraus wird ersichtlich; hieruit wordt duidelijk
flennen
huilen
zollen
betuigen betonen
der Zoll
tol invoerrecht douane
duim, inch
das Ständchen
serenade
stalletje kraampje
der Rachen
muil
keelholte
der Trottel
sukkel idioot
jenseits
aan de andere zijde, aan de overkant
das Jenseits
andere wereld; hiernamaals
stolzieren
trots lopen paraderen
tauglich
deugdelijk, geschikt
neiden
misgunnen, benijden
ein Kissen
een kussen
Acht geben
oppassen, uitkijken
Acht geben auf; letten op
der Fleck
plek, plaats
vlek, smet
er kommt nicht vom Fleck hij schiet niet op; vom Fleck weg onmiddellijk, meteen
Der Kotau
buiging
verscheuchen
verjagen, verdrijven
einen Korb bekommen
een blauwtje lopen
tadeln
laken, berispen, afkeuren
der Tadel
berisping, standje, verwijt
smel; niemand ist ohne Tadel; niemand is volmaakt
der Gläubiger
crediteur
der Kreditor
crediteur
der Schuldner
debiteur
der Debitor
debiteur
jmnd gernhaben
een oogje op iemand hebben
