30 Flashcards
ahnen
vermoeden
der Ahn
voorvader
ausrasten
over zijn toeren raken
anrichten
(spijzen) (toe)bereiden, klaarmaken
(schade, verwarring) aanrichten, veroorzaken
die Ansage
aankondiging, bekendmaking
(sport) (tactische) aanwijzing
das Geständnis
bekentenis
der Lauch
prei
das Abwasser
rioolwater, afvalwater
planschen
(in water) plassen, poedelen
Kanalisation
riolering
der Wanst
pens
der Vorzug
voordeel, voorrecht, voorkeur
zerbersten
breken
der Schuppen
loods schuur(tje) garage (lelijk) gebouw danstent
die Schuppe
schub
schilfer (op huid)
(meervoud) roos op het hoofd
gammeln
liggen rotten
rondhangen
gähnen
gapen
gaffen
dom kijken
morsch
half vergaan, vermolmd, verrot
gammel, bouwvallig
bei einem Thema verweilen
bij een onderwerp stilstaan
verweilen
verblijven, blijven
jmdn. zur Tür hinausbefördern -
iem. de deur uit trappen
Schwiegertochter
schoondochter
fertig machen
klaarmaken
kundig
bekend met, ervaren: einer Fremdsprache kundig sein een vreemde taal meester zijn
beeinträchtigen
benadelen, schaden, afbreuk doen aan, belemmeren