2 Flashcards

1
Q

in die Quere

A

in iemands vaarwater komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

quer

A

dwars, schuin: quer zu haaks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

die Quere

A

dwarste, breedte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ein Ding drehen

A

een kraak zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

krumme Finger machen

A

jatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sich auskennen

A

de weg weten, thuis zijn in, verstand hebben van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

der Rasen

A

grasveld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

mähen

A

maaien, blaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

die Kartei

A

kaartensysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

die Aufmerksamkeit auf etwas lenken

A

de aandacht op iets vestigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

lenken

A

leiden, besturen,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

der Fraß

A

voer, vreten slecht eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

stichen

A

steken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

klarkommen

A

overweg kunnen; snappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

der Ton, Klang, Laut

A

geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

fortsetzen, weiterführen

A

voortzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

drauf und dran sein

A

op het punt staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

überlegen

A

overleggen, overwegen, overdenken, nadenken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ausblenden

A

niet laten zien, to fade out

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

weiterhin

A

verder, voorts, voortaan
nog steeds, aanhoudend
bovendien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

schweissen

A

lassen

22
Q

der Ansatz

A

het aanzetten, begin, vorming, mondstuk

23
Q

verfahren bijv nm

A

vastgelopen

24
Q

verfahren

A

behandelen, te werk gaan

25
Q

der/das Sakko

A

Colbert

26
Q

schüchtern

A

schuchter, verlegen

27
Q

Beförderung

A

transport, promotie

28
Q

radieren

A

gummen

29
Q

tilgen

A

schrappen
(schande, sporen) uitwissen
(schulden) aflossen

30
Q

die Häufigkeit

A

frequentie

31
Q

Mattscheibe

A

beelscherm

32
Q

die Spende

A

gift, donatie

33
Q

hinnehmen

A

aannemen; aanvaarden, acceptere

34
Q

ausliefern

A

uitleveren afleveren

35
Q

beschleunigen

A

bespoedigen

accelereren, versnellen

36
Q

das Verfahren

A

werkwijze, methode, zaak

37
Q

aufbereiten

A

(water) zuiveren

gereedmaken voor gebruik

38
Q

Ameise

A

mier

39
Q

das Abbild

A

evenbeeld, kopie

40
Q

der Saurier

A

sauriër (uitgestorven reptiel)

41
Q

“Den lieben Gott einen guten Mann sein lassen”

A

zich onspannen

42
Q

das Mindestmaß

A

minimumlengte

43
Q

auf das Mindestmaß beschränken

A

tot het minimum beperken

44
Q

es mit jmdm. aufnehmen

A

het tegen iem. opnemen

45
Q

der Gehalt

A

gehalte

46
Q

das Gehalt

A

salaris

47
Q

jmdm. die Treue halten

A

iem. trouw blijven

48
Q

eine Zeitung halten

A

op een krant geabonneerd zijn

49
Q

es für gut halten, dass

A

het raadzaam achten dat

50
Q

Abertausende

A

vele duizenden

51
Q

die Messe

A

beurs, mis