32 Flashcards
gut ankommen
sjans hebben
eigenständig
zelfstandig
kapieren
begrijpen, snappen
längst
allang
längst nicht, allang niet
der Kreißsaal
kraamzaal
insofern
voor zover
ohnehin
toch al, toch nog
beiseite
opzij, naar de kant
terzijde, afzijdig
Spaß/Scherz beiseite
zonder gekkigheid
der Unfug
straatschenderij: grober Unfug verstoring van de openbare orde
baldadigheid, kattenkwaad
onzin
misbruik: mit etwas Unfug treiben misbruik van iets maken
überschüssig
overtollig
ohne Maß und Ziel
mateloos
Rache an jmdm. üben (of: nehmen)
wraak op iem. nemen
lässig
nonchalant
gemakkelijk
te gek
der Ruß
roet
der Schornstein
schoorsteen
die Dehnung
rekking, uitzetting, verlenging
das Los
(loterij)lot
het winnende lot das große Los
der Gegenzug
trein uit de tegenovergestelde richting
tegenzet
(sport) tegenaanval
die Beerdigung
begrafenis
ländlich
landelijk, eenvoudig
sticheln
(figuurlijk) steken onder water geven, hatelijke toespelingen maken
priegelen
notwendig
noodzakelijk
onvermijdelijk
ausweichen
uitwijken
ontwijken, mijden
eine ausweichende Antwort een ontwijkend antwoord
beeil dich!
schiet op!
auskommen mit
opschieten met
sich wälzen
wentelen, rollen
(dossiers, boeken) bestuderen
einst
eens, eertijds
eens, mettertijd
benebelen
benevelen
der Vorsatz
voornemen, plan, bedoeling
opzet
von etwas Nutzen haben
profijt van iets hebben
naschen
snoepen
der Ranzen
op rug gedragen) schooltas
(informeel) buik
(informeel) rug
ausnutzen
uitbuiten
klarmachen
duidelijk maken
jmd schöne Augen machen
flirten
der Tusch
fanfare
der Wimperntusch
mascara
die Augenbrauen zusammenziehen
de wenkbrauwen fronsen
auf die Socken machen
sich an einen Ort begeben
an der Stange tanzen
paaldansen
eine Stange Zigaretten
een slof sigaretten
die Wanne
(bad)kuip
tobbe, bak
politieauto
der Gewahrsam
hechtenis
bewaring, hoede
das Antlitz
gelaat, gezicht
das Rückgrat
ruggengraat