38 Flashcards
1
Q
sinnen
A
nadenken, peinzen
2
Q
deshalb
A
daarom, derhalve
3
Q
knobeln
A
1 dobbelen 2 knobbelen, piekeren
4
Q
lediglich
A
enkel(en alleen), slechts
5
Q
vorteilhaft
A
voordelig, winstgevend, gunstig
6
Q
bildlich, übertragen
A
figuurlijk
7
Q
niedlich
A
aardig, lief, beeldig
8
Q
eine Meise haben
A
niet goed snik zijn
9
Q
anschaulich
A
aanschouwelijk, duidelijk
10
Q
nach Atem ringen
A
naar adem snakken
11
Q
das Gefährt
A
het voertuig
12
Q
die Reue
A
berouw, spijt
13
Q
sich zieren
A
zich aanstellen
14
Q
der Trab
A
draf
15
Q
im Trab reiten
A
in draf rijden